ECLI:NL:RBAMS:2023:8002

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
23/2265
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Woo-verzoek tot openbaarmaking van documenten door de Kansspelautoriteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 11 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar Woo-verzoek door de Kansspelautoriteit beoordeeld. Eiseres had op 5 september 2022 verzocht om het integraal openbaar maken van tien documenten die eerder gedeeltelijk waren geweigerd op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Kansspelautoriteit had op 26 oktober 2022 een besluit genomen waarin enkele documenten openbaar werden gemaakt, maar het verzoek om de rest van de documenten werd afgewezen omdat deze buiten de reikwijdte van het verzoek zouden vallen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, waarop de Kansspelautoriteit op 7 maart 2023 een gedeeltelijk gegrond besluit nam, maar opnieuw delen weigerde te openbaren.

De rechtbank oordeelt dat de gedeeltelijke weigering van het Woo-verzoek terecht is. Eiseres had in haar verzoek niet voldoende gespecificeerd welke aangelegenheid zij wilde dat de documenten betrekking hadden. De rechtbank stelt vast dat de wet vereist dat een verzoek om informatie een specifieke aangelegenheid moet bevatten, en dat het enkel vragen om documenten niet voldoende is. Eiseres had weliswaar tien documenten genoemd, maar deze betroffen een breed scala aan onderwerpen, waardoor het verzoek te vaag was. De rechtbank concludeert dat de Kansspelautoriteit terecht heeft geweigerd om de documenten openbaar te maken, omdat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere beslissing van de Kansspelautoriteit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , domicilie kiezende te Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: mr. G.J.N.E. de Bont en mr. C.J.M. Perraud),
en

de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit, verweerder

(gemachtigden: mr. R.F.I. de Lange en mr. J.M. Zuurendonk).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing door verweerder van het Woo-verzoek [1] van eiseres van
5 september 2022. In dit Woo-verzoek heeft eiseres – samengevat – verzocht om het (alsnog) integraal openbaar maken van tien bij een eerder Wob-verzoek [2] (gedeeltelijk) geweigerde documenten.
1.2.
Verweerder heeft het Woo-verzoek met het besluit van 26 oktober 2022 (het primaire besluit) deels toegewezen. Bij het primaire besluit is een inventarislijst gevoegd met vermelding van tien documenten. Per document is vermeld wat over de openbaarmaking is besloten en op welke grondslag. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder meer passages openbaar gemaakt. Verweerder heeft openmaking van de rest geweigerd op de enkele grond dat deze delen buiten de reikwijdte vallen van het verzoek.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. C.J.M. Perraud. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. R.F.I. de Lange en mr. I.M. Zuurendonk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de gedeeltelijke weigering van het Woo-verzoek van eiseres juist is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank stelt daarbij vast dat het geschil zich in beroep beperkt tot de vraag of verweerder de openbaarmaking van delen van documenten heeft kunnen weigeren, omdat deze delen buiten de reikwijdte van eiseres haar verzoek valt.
Moet de aanvraag een ‘aangelegenheid’ bevatten?
3.1.
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat zij kon volstaan met het verzoek tot openbaarmaking van met naam genoemde documenten, waarvan zij weet dat die bestaan. Daartoe voert zij aan dat in artikel 4.1., vierde lid, van de Woo staat vermeld dat bij een verzoek de aangelegenheid
ofhet daarop betrekking hebbend document moet worden vermeld. Verweerder stelt dat een Woo-verzoek wel steeds moet zien op een bepaalde aangelegenheid, zodat het geen ‘fishing expedition’ wordt. Verweerder wijst erop dat de tien bedoelde documenten verslagen zijn van overleggen waarin een grote verscheidenheid aan onderwerpen is besproken, van personele zaken tot bespreking van concrete strafzaken. Zij heeft het onderhavige Woo-verzoek dus gelezen in het licht van eerdere Wob-verzoeken van eiseres, waarin werd verzocht om informatie waaruit zou moeten blijken dat verweerder gedoogbeleid heeft ten aanzien van illegale online kansspelaanbieders.
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 4.1., eerste lid, en artikel 2.1. van de Woo kan eenieder een verzoek om publieke informatie neergelegd in documenten richten tot een bestuursorgaan. Op grond van het vierde lid van artikel 4.1. van de Woo vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek “de aangelegenheid of het
daaropbetrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen” (cursivering rechtbank). Uit de tekst van de Woo lijkt dus te volgen dat als de aanvrager een document noemt, dit document betrekking moet hebben op de aangelegenheid waarover de aanvrager informatie vraagt.
3.3.
Dit uitleg strookt ook met de wetgeschiedenis van de voorganger van de Woo, de Wob. Uit de memorie van toelichting van de Wob [3] blijkt dat het uitgangspunt is dat in een Wob-verzoek de (in die wet nog: bestuurlijke) aangelegenheid moet worden genoemd waarover de verzoeker informatie wenst te ontvangen. In de memorie van toelichting bij de Wob is destijds expliciet aandacht besteed aan de situatie dat een verzoeker alleen om een bepaald document verzoekt en daarover is het volgende overwogen:
“De WOB heeft als grondslag het informatiestelsel. Dit komt erop neer dat de verzoeker om informatie in beginsel informatie vraagt over een bepaald onderwerp. […] Van principiële betekenis is de vraag of en in hoeverre het in de WOB neergelegde informatiestelsel een verzoek om informatie in de vorm van een vraag naar een document toelaat. De jurisprudentie heeft een lijn uitgezet die wij in het algemeen onderschrijven.
Het vragen naar een document is voldoende indien het aangeven van de bestuurlijke aangelegenheid geacht kan worden daarin begrepen.[…] Ligt een verband tussen het document en een bestuurlijke aangelegenheid niet duidelijk, dan mag van de verzoeker worden verlangd dat hij aangeeft in welk kader hij de informatie verlangt.” (onderstreping rechtbank).
3.4.
De rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat de wetgever met invoering van de Woo heeft beoogd hiervan af te wijken. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen ten aanzien van de Wob (bijna) niet zijn gewijzigd. Uit de wettekst van de Woo volgt onveranderd dat de verzoeker nog steeds het
daaropbetrekking hebbend document moet vermelden.
3.5.
Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een tussenweg tussen het informatiestelsel en het documentenstelsel. Inderdaad blijkt uit de memorie van toelichting van de Woo [4] dat de wetgever beoogt de ‘tussenweg’ uit de Wob over te nemen. Hieruit blijkt echter ook duidelijk dat daarmee beoogd is de aanvrager tegemoet te komen, door de mogelijkheid te bieden slechts een aangelegenheid te noemen en niet (tevens) het document waarin die informatie is vervat:
“Een verzoeker hoeft daarbij in zijn verzoek alleen de bestuurlijke aangelegenheid te noemen, waarna het bestuursorgaan verplicht is te onderzoeken of daarover informatie is neergelegd in documenten”.
3.6.
Uit niets blijkt dat een verzoeker zou kunnen volstaan met het noemen van een document zonder aangelegenheid. Eiseres heeft op zitting gewezen op een passage uit de Rijksbrede instructie voor het behandelen van Woo-verzoeken, waarin staat dat de verzoeker kan volstaan met het noemen van de aangelegenheid. Uit het woord ‘kan’ leidt eiseres af dat zij ook kon volstaan met het noemen van het document. Gelet op de hiervoor geschetste wetsgeschiedenis van de Wob en de Woo kan deze uitleg niet worden gevolgd. Uit de door eiseres genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [5] volgt dit evenmin. Onderwerp van geschil was in die zaak wat wordt verstaan onder het begrip ‘document’. De primaire beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft eiseres een ‘aangelegenheid’ genoemd?
4.1.
Subsidiair – als de rechtbank van oordeel is dat het verzoek wel een aangelegenheid moet bevatten – voert eiseres aan dat het verzoek uiterst gespecificeerd is. De aangelegenheid blijkt voldoende uit de tien documenten waarom zij vraagt, aldus eiseres. Op zitting heeft eiseres aangevoerd dat de aangelegenheid alle verslagen van bestuurlijke overleggen gedurende een bepaalde periode betreft.
4.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. De rechtbank stelt vast dat het gaat om negen documenten van verschillende (bestuurlijke) overleggen over een periode van meer dan vier jaar en één brief om in overleg te treden. De aan eiseres overgelegde gelakte documenten van deze overleggen geeft de indruk dat (veel) verschillende aangelegenheden besproken zijn tijdens deze overleggen, zoals verweerder ook heeft aangevoerd. Het verzoek van eiseres raakt daarmee een (bijna) onbegrensd aantal onderwerpen en aangelegenheden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dan ook terecht heeft gezocht naar de aangelegenheid waarover eiseres informatie wenst. Verweerder heeft eiseres hier onder meer op gewezen in het primaire besluit en tijdens de hoorzitting in bezwaar. Eiseres heeft meermaals aangegeven dat zij niet wenst haar verzoek nader te specificeren, omdat zij van mening is dat het verzoek concreet genoeg is. Verweerder heeft dan ook terecht aan de hand van het Woo-verzoek en alle eerdere verzoeken van eiseres de aangelegenheid geprobeerd te destilleren. Dat betekent dat ook deze beroepsgrond niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gelet op bovenstaande overwegingen ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op het bezwaar van eiseres in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Zaagsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een verzoek op grond van de Wet open overheid.
2.Een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
3.Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, p. 9 en p. 21-22 en p. 24.
4.Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9.
5.Eiseres wijst op rechtsoverwegingen 9.1. en 9.2. van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1675.