ECLI:NL:RBAMS:2023:8385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
13.238807-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van de Overleveringswet met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en had een aantal veroordelingen in Nederland op zijn naam staan. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 november 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, vertegenwoordigd door zijn advocaat en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn persoonsgegevens correct zijn. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de bijbehorende veroordelingen in Polen beoordeeld. De opgeëiste persoon had een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden opgelegd gekregen, aanvankelijk voorwaardelijk, maar deze was omgezet naar een onvoorwaardelijke straf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in drie Nederlandse strafzaken onherroepelijk was veroordeeld, en dat deze veroordelingen getoetst moesten worden aan artikel 12 OLW. De rechtbank concludeerde dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW geweigerd moest worden, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef en er geen verwachting was dat hij zijn verblijfsrecht zou verliezen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.238807-23
Datum uitspraak: 22 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 20 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 augustus 2018 door
the District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 november 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. M.A.J. van Dam, advocaat in Gouda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Provincial Court of Llawavan 13 april 2012, kenmerk:
II K 1413/11. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Artikel 12 OLW

De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the District Court of Wlodawa(Polen) van 13 april 2016, kenmerk:
II KO 148/16,is de tenuitvoerlegging van die (oorspronkelijk voorwaardelijk opgelegde) vrijheidsstraf bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 oktober 2023 volgt dat is besloten tot tenuitvoerlegging van de oorspronkelijk voorwaardelijk opgelegde straf omdat de opgeëiste persoon zich niet meer aan voorwaarden hield (onder andere om contact te houden met de reclasseringsmedewerker) en omdat de opgeëiste persoon in drie Nederlandse strafzaken onherroepelijk is veroordeeld, namelijk:
o door de Politierechter Alkmaar op 5 februari 2010, kenmerk: 14-703683-09;
o door de rechtbank Den Haag op 10 november 2014, kenmerk: 09-857392;
o door de rechtbank Den Haag op 16 maart 2015, kenmerk: 09-817680-15.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier volgt dat artikel 12 OLW – getoetst aan deze drie Nederlandse veroordelingen – niet in de weg staat aan overlevering. Ten aanzien van de veroordeling op 5 februari 2010 geldt dat de beslissing persoonlijk aan de opgeëiste persoon is betekend. Voor zover deze situatie al niet voldoende is voor de situatie zoals bedoeld in artikel 12 onder c OLW, leidt dit ertoe dat van toepassing van de weigeringsgrond kan worden afgezien. De opgeëiste persoon heeft de destijds nog niet onherroepelijke veroordeling immers in persoon uitgereikt gekregen, wist dus van de verdenking, de strafrechtelijke procedure en de uitkomst daarvan, en heeft daartegen geen hoger beroep aangetekend. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van zijn verdedigingsrechten. Ten aanzien van de beslissingen van de rechtbank Den Haag in 2014 en 2015 is uit de justitiële documentatie af te leiden dat de opgeëiste persoon bij deze processen persoonlijk aanwezig is geweest.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 13 april 2016 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5]

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
  • bedreiging met zware mishandeling;
  • bedreiging met gijzeling.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Hierbij zijn onder meer van belang de overgelegde jaaropgaven van 2018 tot en met 2022 en de verschillende uitzend-, detacherings- en arbeidsovereenkomsten vanaf 2017 tot en met 2023. Dat de opgeëiste persoon (ten minste) de afgelopen vijf jaren ook daadwerkelijk in Nederland verbleef, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit de overgelegde huurovereenkomsten, de KPN-facturen en de hoogte van het verdiende inkomen, zoals dat volgt uit de hiervoor genoemde jaaropgaven. Aan deze eerste voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 6 november 2023 volgt dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen.
Ook aan deze tweede voorwaarde is voldaan.
Conclusie
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 285 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]op grond van artikel 27, vierde lid, OLW tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Deze beslissing is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en mr. A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.F. Wormhoudt en A.T.P. van Munster, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (