ECLI:NL:RBAMS:2023:8560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
732897 HA RK 23-132
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werkelijke proceskostenveroordeling na intrekking verzoek voorlopig getuigenverhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2023 een beschikking gewezen in een procedure tussen BTC Consultancy B.V. en Belstore.com B.V. als verzoekende partijen, en twee gedaagden die in loondienst hebben gewerkt van de BTC-organisatie. De procedure begon met een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, maar dit verzoek werd ingetrokken door de verzoekers. Na de intrekking hebben de gedaagden de rechtbank verzocht om BTC c.s. in de werkelijke proceskosten te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers het verzoekschrift hadden gebaseerd op stellingen waarvan zij op voorhand moesten begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De rechtbank heeft de verzoekers veroordeeld tot betaling van de werkelijke proceskosten, die zijn begroot op € 5.024,50. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/732897 / HA RK 23-132
Beschikking van 14 december 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BTC CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BELSTORE.COM B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
verzoekende partijen,
hierna samen te noemen: BTC c.s.,
advocaat: mr. T.H. Geukes Foppen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
verwerende partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, met producties,
- het verweerschrift, met productie,
- de beschikking van 25 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 juni 2023,
- de e-mail namens mr. Reinders Folmer van 12 oktober 2023 met het verzoek om een beschikking af te geven,
- de e-mail van de griffier aan partijen van 31 oktober 2023, met de vraag of en in hoeverre verzoekers hun verzoek handhaven,
- de e-mail van mr. Geukes Foppen van 6 november 2023, waarin staat dat wat verzoekers betreft niet meer op het verzoek hoeft te worden beslist,
- de e-mail van mr. Mendel van 9 november 2023, met het verzoek om een volledige proceskostenveroordeling,
- de e-mail van mr. Geukes Foppen van 9 november 2023, met een reactie op het verzoek om een volledige proceskostenveroordeling.
1.2.
Daarna is bepaald dat de beschikking vandaag wordt gewezen.
2. Inleiding
2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen laten weten dat zij wilden proberen om door middel van mediation tot een oplossing voor hun geschil te komen. De rechtbank heeft daarop bepaald dat de zaak administratief werd afgeboekt en dat de zaak later desgewenst opnieuw kon worden opgebracht.
2.2.
Op 12 oktober 2023 hebben [gedaagden] om een beschikking verzocht. Op 6 november 2023 heeft mr. Geukes Foppen laten weten dat wat BTC c.s. betreft niet meer op het verzoek hoeft te worden beslist. Het verzoek wordt daarom als ingetrokken beschouwd.
2.3.
Na de intrekking van het verzoek hebben [gedaagden] de rechtbank verzocht om BTC c.s. in de werkelijke proceskosten te veroordelen. Anders dan BTC c.s. heeft aangevoerd, is het niet vereist dat [gedaagden] een aparte procedure starten om aanspraak te maken op een kostenveroordeling. [gedaagden] hebben namelijk in het verweerschrift al om een proceskostenveroordeling verzocht en hebben vervolgens tijdens de zitting een verzoek tot veroordeling in de werkelijke proceskosten gedaan. De rechtbank zal daarom op dit verzoek beslissen overeenkomstig artikel 1.2.8 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbank handel/voorzieningenrechter.

3.De feiten

3.1.
[gedaagden] hebben in loondienst gewerkt van de BTC-organisatie. De arbeidsovereenkomst van [gedaagde 2] is in 2008 vervangen door een samenwerkingsovereenkomst tussen BTC en [gedaagde 2] , waarmee BTC en [gedaagde 2] zijn gaan deelnemen in een vennootschap onder firma (hierna: vof). In 2012 heeft BTC een soortgelijke overeenkomst gesloten met [gedaagde 1] . Later is [gedaagde 1] gaan deelnemen in de vof met [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). [gedaagde 2] is op enig moment gaan deelnemen in zijn vof met [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ).
3.2.
In 2019 heeft BTC de samenwerking met [gedaagden] opgezegd.
3.3.
In 2020 zijn [gedaagden] een civiele procedure gestart bij deze rechtbank (hierna: de dagvaardingsprocedure) tegen onder andere BTC c.s., waarin zij betaling van een geldbedrag hebben gevorderd naar aanleiding van het eindigen van de samenwerking. Tijdens die procedure hebben [gedaagden] twee lastgevingen overgelegd met als ondertekeningsdatum 10 november 2021. In de lastgeving aan [gedaagde 1] staat dat [bedrijf 1] bevestigt dat zij [gedaagde 1] mondeling last heeft gegeven om op eigen naam en tevens als lasthebber van [bedrijf 1] de in de dagvaarding van 19 mei 2020 vermelde vorderingen in te stellen en iedere rechtshandeling te verrichten die verband houdt met deze vorderingen. De lastgeving van [bedrijf 2] aan [gedaagde 2] is gelijkluidend.
3.4.
BTC c.s. heeft in de dagvaardingsprocedure aangevoerd dat [gedaagden] niet-ontvankelijk moesten worden verklaard in hun vorderingen, omdat niet [gedaagden] , maar [bedrijf 1] en [bedrijf 2] partij waren bij de samenwerkingsovereenkomsten. BTC c.s. heeft daarbij toegelicht dat zij betwist dat de lastgevingen die in de bevestiging van 10 november 2021 worden beschreven al waren gegeven op het moment dat de dagvaarding werd uitgebracht.
3.5.
Op 5 oktober 2022 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen in de dagvaardingsprocedure. In het vonnis is BTC c.s. veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan [gedaagden] In rechtsoverweging 2.6 van het vonnis staat:
‘In het tussenvonnis, onder 4.4, is de beslissing over de ontvankelijkheid van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geparkeerd. Volgens het tussenvonnis stelt het verweer van BTC c.s. twee vragen aan de orde: (i) wie waren partij bij de samenwerkingsovereenkomsten, [gedaagde 1] en/of [bedrijf 1] B.V. respectievelijk [gedaagde 2] en/of [bedrijf 2] B.V. en (ii) hadden, indien en voor zover nodig, [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. ten tijde van de dagvaarding de door [naam] c.s. gestelde mondelinge last aan [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] gegeven. Gelet op HR 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2112, rechtsoverweging 5.2.3, is het ook mogelijk dat [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. tijdens de procedure last hebben gegeven aan [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] . Met de schriftelijke bevestigingen van 10 november 2021 (productie 13 bij de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie) is dat laatste gebeurd. Zo [gedaagde 1] en [gedaagde 2] al geen partij zijn (geworden) bij de samenwerkingsovereenkomsten en [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. ten tijde van de dagvaarding de door [naam] c.s. gestelde mondelinge last aan [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] (nog) niet hadden gegeven, hebben [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. dat laatste in elk geval tijdens de procedure gedaan. De vorderingsgerechtigdheid van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is hiermee gegeven. In het midden kan blijven of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] optreden voor zich of voor hun vennootschappen. Niet gesteld of gebleken is immers dat de materiële positie van BTC c.s. op enigerlei wijze daarvan afhankelijk is.’
3.6.
[gedaagden] zijn tegen het eindvonnis in appel gegaan bij het gerechtshof Amsterdam.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering tot veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten is slechts toewijsbaar als de aangesproken partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door een procedure te starten. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
4.2.
In het verzoekschrift van BTC c.s. staat dat zij getuigen wil horen die kunnen verklaren over de lastgevingen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aan [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] . BTC c.s. heeft toegelicht dat zij betwist dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding al een mondelinge last hadden gegeven aan [gedaagden] om de vorderingen in de dagvaardingsprocedure in te stellen. Zij stelt dat het erop lijkt dat [gedaagden] de lastgevingen van 10 november 2021 daags voor de mondelinge behandeling in de dagvaardingsprocedure hebben geproduceerd om achteraf een fout te herstellen die ertoe zou hebben geleid dat zij niet-ontvankelijk zouden zijn verklaard. BTC c.s. heeft verder toegelicht dat het horen van getuigen over de lastgevingen van belang is zodat zij haar standpunt in de appelprocedure nader kan bepalen en substantiëren. Daarnaast heeft BTC c.s. naar voren gebracht dat zij voornemens is een nieuwe procedure tegen [gedaagden] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te starten als blijkt dat de lastgevingen ongeldig zijn. Als achteraf blijkt dat [gedaagden] nooit partij hadden mogen zijn in de dagvaardingsprocedure, dan is volgens BTC c.s. namelijk sprake van schade, die in ieder geval bestaat uit de proceskosten die zij in die procedure heeft gemaakt.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat BTC c.s. het verzoekschrift om een voorlopig getuigenverhoor heeft gebaseerd op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. In het vonnis van 5 oktober 2022 heeft de rechtbank het ontvankelijkheidsverweer van BTC c.s. verworpen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad dat in de betreffende rechtsoverweging wordt genoemd, en waarvan BTC c.s. de relevantie niet heeft bestreden, is het voor de vorderingsgerechtigdheid van [gedaagden] in de dagvaardingsprocedure niet relevant of [bedrijf 1] en [bedrijf 2] de lastgevingen al voorafgaand aan de dagvaarding in de dagvaardingsprocedure hadden gegeven. Uit het arrest volgt namelijk dat het mogelijk is dat de eiser een vordering in eigen naam instelt en op enig moment in de procedure stelt dat hij die vordering (vanaf het begin of vanaf een later tijdstip) in eigen naam als lasthebber van de rechthebbende geldend maakt. Ook al zouden de lastgevingen voorafgaand aan de dagvaarding nog niet gegeven zijn, dan volgt daaruit dus niet dat [gedaagden] de vorderingen vervolgens niet meer in naam van [bedrijf 1] of [bedrijf 2] geldend konden maken. Het horen van getuigen over de lastgevingen zou dus geen enkel belang hebben gediend en het verzoekschrift had daarom achterwege moeten blijven. Dit betekent dat aanleiding bestaat om BTC c.s. in de werkelijke proceskosten van de verzoekschriftprocedure te veroordelen.
4.4.
[gedaagden] hebben tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de vergoeding van werkelijke proceskosten zich zou moeten vertalen in toepassing van een hoger tarief. Zij hebben op dat moment geen concreet bedrag gekoppeld aan hun verzoek en hebben het verzoek toen ook niet met stukken toegelicht. In de e-mail van mr. Mendel van 9 november 2023 is voor het eerst een bedrag genoemd (€ 15.015,50) onder verwijzing naar een bijgevoegd urenoverzicht. Omdat [gedaagden] dit bedrag na de mondelinge behandeling pas voor het eerst hebben genoemd en BTC c.s. meerdere bezwaren heeft aangevoerd tegen (de specificatie van) het genoemde bedrag, kan dat bedrag niet als uitgangspunt dienen.
4.5.
In de e-mail van mr. Mendel van 9 november 2023 zijn de proceskosten berekend aan de hand van een uurtarief van € 250,00 exclusief btw. BTC c.s. heeft dat uurtarief niet betwist. De rechtbank acht dit uurtarief redelijk en gaat ervan uit dat mr. Mendel in ieder geval 15 uur aan deze verzoekschriftprocedure heeft besteed. De proceskosten worden daarom als volgt begroot:
- griffierecht
314,00
- salaris gemachtigde
4.537,50
(15 uur x € 250,00, plus 21% btw)
- nakosten
173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.024,50
BTC c.s. wordt tot betaling van dit bedrag veroordeeld.
4.6.
De rechtbank verklaart deze beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt BTC c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 5.024,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als BTC c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet BTC c.s. € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Bockwinkel, rechter, bijgestaan door
mr. C.C.H. Hersbach, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.