ECLI:NL:RBAMS:2023:8687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
13.148646.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en belediging van een GVB-medewerker met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en belediging van een medewerker van het GVB. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de verdachte niet aanwezig was, en zijn advocaat niet gemachtigd was om namens hem te spreken. De officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, heeft de vordering ingediend, en de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. L.M.F. Aarts, heeft ook haar standpunt naar voren gebracht.

De tenlastelegging betrof een incident op 17 juni 2023, waarbij de verdachte de benadeelde partij, een GVB-medewerker, in het gezicht zou hebben geslagen en bespuugd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij inderdaad heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan, wat resulteerde in een gebroken oogkas. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van zware mishandeling, omdat er geen opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van de mishandeling niet voldeden aan de wettelijke definitie van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, wat zwaarder was dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en dat het incident een grote impact had op het slachtoffer. Daarnaast werd de benadeelde partij een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen voor immateriële schade, terwijl de overige vordering niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.148646.23
Datum uitspraak: 22 december 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Deze zaak is op de zitting van 26 september 2023 in aanwezigheid van verdachte behandeld tijdens een pro-formazitting. De verdachte is toen aangezegd om te verschijnen op de zitting van de rechtbank op 22 december 2023. Op deze datum heeft de rechtbank de behandeling van de zaak op tegenspraak voortgezet. De verdachte was echter niet verschenen en zijn advocaat was niet gemachtigd om namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft op de zitting van 22 december 2023 kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten. De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat de raadsvrouw van de benadeelde partij [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ), mr. L.M.F. Aarts, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 17 juni 2023 [benadeelde partij] , een medewerker van het [bedrijf] , in het gezicht heeft geslagen en heeft bespuugd. Hierbij zou [benadeelde partij] een gebroken neus en een gebrokens oogkas hebben opgelopen. Dit is ten laste gelegd als:
Zware mishandeling, dan wel poging tot zware mishandeling, dan wel mishandeling (met zwaar lichamelijk letsel als gevolg);
Belediging van een ambtenaar in functie.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft geslagen en dat dit gekwalificeerd moet worden als mishandeling. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van zware mishandeling, dan wel poging daartoe, aldus de officier van justitie. Daarnaast vindt de officier van justitie dat verdachte [benadeelde partij] als ambtenaar heeft beledigd door hem te bespugen.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat verdachte moet worden vrijgesproken van een zware mishandeling en een poging daartoe. De rechtbank vindt op basis van het dossier wel bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan.
Voor het kwalificeren van het slaan van [benadeelde partij] is het volgende van belang. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte [benadeelde partij] één keer in het gezicht heeft geslagen, waardoor de oogkas van [benadeelde partij] is gebroken. De rechtbank kan niet vaststellen op basis van de medische stukken dat [benadeelde partij] ook zijn neus heeft gebroken.
[benadeelde partij] is gedurende één nacht in het ziekenhuis geobserveerd en de volgende dag uit het ziekenhuis ontslagen. De botbreuk is niet operatief behandeld. Uit de toelichting op en onderbouwing van de vordering benadeelde partij blijkt dat [benadeelde partij] daarnaast langdurig last heeft van hoofdpijn en psychische klachten als gevolg van het tenlastegelegde.
De rechtbank vindt dat het één keer in het gezicht slaan van het slachtoffer in beginsel geen voorwaardelijk opzet meebrengt op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Die gedraging is op zichzelf daarvoor onvoldoende en er zijn geen bijkomende omstandigheden bekend geworden die maken dat dit anders wordt.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen van de klap voor het slachtoffer weliswaar fors zijn te noemen, maar dat dit nog geen zwaar lichamelijk letsel is in de zin van de wet. Hiervoor zijn in de rechtspraak hoge eisen ontwikkeld.
Dit betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het primair (zware mishandeling) en het subsidiair tenlastegelegde (een poging tot zware mishandeling), nu verdachte geen opzet heeft gehad op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen voor het meer subsidiair tenlastegelegde, (mishandeling) maar vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft.
Uit de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd zou afgeleid kunnen worden dat verdachte een beroep doet op noodweer, omdat hij stelt dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld. De rechtbank gaat hierin niet mee, omdat op basis van het dossier niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie, dat wil zeggen een situatie waarin verdachte zich mocht verdedigingen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft beledigd door hem meermalen te bespugen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1 meer subsidiair
op 17 juni 2023 in Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal met kracht slaan tegen het gezicht van [benadeelde partij] ;
Feit 2
op 17 juni 2023 in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij] (medewerker van de [bedrijf] ), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door meermalen te spugen op het shirt van [benadeelde partij] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank komt tot een zwaardere straf dan de officier van justitie en legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf straf op van drie maanden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte zat in de metro te roken en werd daarop door [benadeelde partij] – die zich identificeerde als [bedrijf] -medewerker – aangesproken. In reactie hierop heeft verdachte het slachtoffer een gebroken oogkas geslagen en hem daarnaast ook bespuugd. Uit de slachtofferverklaring die door de raadsvrouw van het slachtoffer ter zitting is voorgelezen, blijkt duidelijk dat dit incident een grote fysieke en psychische impact heeft op het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte daarbij aan dat hij op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Strafverzwarend is ook dat verdachte de confrontatie is aangegaan met een [bedrijf] -medewerker die verdachte aansprak op zijn gedrag. Dergelijke incidenten dragen bij tot een algemeen gevoel van onveiligheid bij andere mensen die werkzaam zijn in het openbaar vervoer en passagiers
Al met al vindt de rechtbank dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezen mishandeling en de gevolgen die dit heeft gehad voor [benadeelde partij] .
Omdat verdachte tot aan de vorige zitting ruim drie maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, heeft hij de op te leggen straf na aftrek van voorarrest al uitgezeten.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 6.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 1.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de behandeling van de zaak zou moeten worden aangehouden om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1 meer subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.000,-.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 meer subsidiair
mishandeling
Feit 2
eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 juni 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 1.000,- (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 juni 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van twintig dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2023.
[--]