Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
verwachtte,maar wat zij in de gegeven omstandigheden op grond van de overeenkomst redelijkerwijs
mocht verwachten.
“U vraagt mij of ik voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een boek van [gedaagde] had gelezen. Nee dat had ik niet. Hij was mij aangeraden door mevrouw [naam 2] .”Dat betekent dat [eiser] zich niet aan de hand van eerder werk van [gedaagde] een voorstelling heeft gemaakt van de schrijfstijl die zij zou kunnen verwachten en op dit punt vooraf ook geen wensen kenbaar heeft kunnen maken.
Daar komt bij dat de overeenkomst in artikel 2 aan de auteur een grote vrijheid geeft om het beschikbare materiaal te ordenen en te presenteren. De verwijten op het gebied van taalgebruik en structuur stuiten reeds hierop af.
Vast staat dat [gedaagde] in mei 2022 de structuur had aangeleverd voor de eerste helft van het boek. Op basis daarvan en op basis van de door hem gemaakte ordening van het materiaal kon worden verwacht dat het hem zou lukken om het boek binnen de afgesproken termijn af te maken, als de verhouding tussen partijen goed was gebleven. Dat de opgeleverde tien hoofdstukken (van de geplande 20) nog geen 250 pagina’s telden, zoals [eiser] op zich terecht opmerkt, maakt dat niet anders. [gedaagde] heeft terecht gesteld dat het belangrijkste werk het bepalen van de structuur was, dat die er was en dat daarop kon worden voortgebouwd. Dat vereiste dan wel een verdere samenwerking in goede harmonie. Dat het anders is gelopen, kan hem niet worden aangerekend.