ECLI:NL:RBAMS:2023:903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
C/13/708816 / FA RK 21-6626 en C/13/723957 / FA RK 22-6430
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding met alimentatiekwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kinderen en de zorgregeling ter discussie stonden. De man heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de vrouw dit verzoek heeft betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen de afgelopen periode bij de man hebben verbleven en dat zij daar de benodigde rust en stabiliteit hebben ervaren. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is om deze situatie voort te zetten en heeft daarom de hoofdverblijfplaats bij de man vastgesteld.

Daarnaast heeft de rechtbank de zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen van zaterdagavond tot woensdagochtend bij de man verblijven en van woensdagmiddag tot zaterdagavond bij de vrouw. Dit biedt de kinderen een gelijkwaardige verdeling van de zorg en zorgt voor maximale rust en voorspelbaarheid. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de man een bijdrage van € 142,-- per maand per kind aan de vrouw moet betalen. De vrouw had ook verzocht om partneralimentatie, maar dit verzoek is afgewezen omdat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet zelf in haar aanvullende behoefte kan voorzien.

Tot slot is er een gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning vastgesteld, die de man aan de vrouw moet betalen, ter hoogte van de helft van de bruto hypotheekrente en de eigenaarslasten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/708816 / FA RK 21-6626 en C/13/723957 / FA RK 22-6430 (BV/LN)
Beschikking van 22 februari 2023
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. W.F. Wienen te Almere,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. Robbers te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.
Voorts is in de procedure gekend:
Jeugdbescherming regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: JBRA.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • de beschikking van deze rechtbank van 28 september 2022;
  • het F9-formulier met bijlage van de vrouw, d.d. 14 januari 2023;
  • het F9-formulier met bijlage van de man, d.d. 16 januari 2023.
De rechtbank heeft partijen voor de mondelinge behandeling bericht dat de stukken en aanvullende verzoeken met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, ingediend op 14 en 16 januari 2023, buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze niet zijn ingediend binnen de termijn zoals bepaald in de beschikking van 28 september 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 januari 2023.
Verschenen zijn: partijen bijgestaan door hun advocaten, de heer [naam 1] namens de Raad en mevrouw. [naam 2] , namens JBRA.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de beschikking van 28 september 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en een voorlopige zorgregeling vastgesteld. De rechtbank heeft haar beslissing op de verzoeken met betrekking tot een definitieve zorgregeling, het gezag, het hoofdverblijf, de kinderbijdrage, de partnerbijdrage en de verdeling aangehouden tot de hiervoor vermelde mondelinge behandeling.
2.2.
De kinderen staan onder toezicht van JBRA. Deze ondertoezichtstelling loopt tot 15 juli 2023.
Gezag
2.3.
De man heeft het verzoek om hem met het eenhoofdig gezag te belasten tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat hier niet meer op hoeft te worden beslist.
Hoofdverblijfplaats
2.4.
Partijen hebben over en weer verzocht de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hen te bepalen. De man stelt dat hij in staat is de kinderen een rustige, stabiele en voorspelbare thuissituatie te bieden. De kinderen wonen nu al een jaar bij hem en de zorg voor de kinderen kan hij goed combineren met zijn werkzaamheden. Bovendien wijst alles er op dat de man in staat zal zijn om de echtelijke woning over te nemen zodat hij en de kinderen hier kunnen blijven wonen. Over de woonsituatie van de vrouw is nog veel onduidelijk.
De vrouw stelt daarentegen dat het in het belang van de kinderen is wanneer de hoofdverblijfplaats bij haar wordt bepaald. Zij is, meer dan de man, in staat om de kinderen de benodigde rust en stabiliteit te bieden. De man besteedt de opvang van de kinderen veelal uit aan derden, terwijl zij wel altijd beschikbaar is voor de kinderen. Verder betwist de vrouw dat er onduidelijkheid bestaat over haar woonsituatie. Totdat zij over een andere woning beschikt kan zij in de woning van haar zus verblijven. De man heeft nog niet laten zien dat hij de echtelijke woning over kan nemen. De vrouw maakt zich zorgen of de man dit wel kan financieren, zoals hij stelt.
2.5.
De Raad heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij die ouder te bepalen bij wie de thuissituatie zo bestendig mogelijk is. De kinderen hebben rust, voorspelbaarheid en duidelijkheid nodig.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandelingen, blijkt dat de kinderen een onrustige en turbulente periode hebben doorgemaakt, hetgeen veel impact op hen moet hebben gehad. De rechtbank is daarom van oordeel dat het van groot belang is dat de kinderen nu rust en stabiliteit wordt geboden.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de kinderen, die de afgelopen periode bij de man hebben verbleven, daar de benodigde rust en stabiliteit hebben ervaren. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie moet worden gecontinueerd en dat een wisseling van verblijfplaats nu niet in het belang van de kinderen is. De Raad heeft geadviseerd de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij die ouder vast te stellen, die hen een zo bestendig mogelijke thuissituatie kan bieden. De stabiliteit die de kinderen nu ervaren wordt deels bepaald doordat zij bij de man in de echtelijke woning verblijven. Er kan echter nog geen uitsluitsel worden gegeven of de man de echtelijke woning financieel kan overnemen. Los van het voorgaande, is de rechtbank wel gebleken dat de afgelopen periode de man de meest stabiele factor in het leven van de kinderen is geweest. Die stabiliteit acht de rechtbank doorslaggevend in haar beslissing bij wie van de ouders de kinderen hun hoofdverblijf dienen te hebben. De rechtbank zal daarom de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man vaststellen.
Zorgregeling
2.7.
Tussen partijen is de zorgregeling in geschil. Na afloop van de mondelinge behandeling hebben partijen nog geprobeerd om in overleg afspraken te maken over de zorgregeling, maar dat is niet gelukt. De rechtbank zal daarom een beslissing nemen.
JBRA heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de hulpverlening vanuit Altra nog niet is opgestart, maar de verwachting is dat dit wel binnenkort zal gebeuren. Er is nu een gezinscoach ter overbrugging. Deze spreekt individueel met de ouders en bekijkt welke ondersteuning er voor hen nodig is en beoordeelt daarnaast wat de kinderen nodig hebben. De kinderen hebben ook wat betreft de zorgregeling, rust en duidelijkheid nodig. JBRA is van mening dat de kinderen toe zijn aan een uitbreiding van de zorgregeling met de vrouw. Het einddoel is co-ouderschap. Ook de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat duidelijkheid voor de kinderen geboden is en dat moet worden voorkomen dat er veel wisselingen plaatsvinden.
2.8.
Gelet op het besprokene tijdens de mondelinge behandeling vindt de rechtbank de navolgende zorgregeling in het belang van de kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat moet worden toegewerkt naar een zorgregeling waarbij de kinderen uiteindelijk van zaterdagavond 19:00 uur tot woensdagochtend bij de man verblijven. De man brengt de kinderen dan woensdagochtend naar school. De vrouw haalt de kinderen vervolgens die woensdag van school en dan verblijven zij tot zaterdagavond bij de vrouw, waarbij de vrouw de kinderen om 19:00 uur bij de man brengt. Daarmee is sprake van een gelijkwaardige verdeling van de zorg voor de kinderen, waarbij de kinderen met beide ouders een belangrijk deel van hun dagelijkse leven doorbrengen en ook een deel van het weekend. Deze verdeling heeft bovendien weinig wisselingen en is iedere week hetzelfde, wat voor de kinderen maximale rust en voorspelbaarheid geeft.
2.9.
Zoals aangegeven, is voornoemde regeling het einddoel. Hier zullen partijen onder begeleiding van JBRA binnen een periode van drie maanden naar toe moeten werken. De opbouw naar deze regeling en de regie in dit kader, ligt dus bij JBRA.
Kinderalimentatie
2.10.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht, ook indien de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zal worden bepaald, te bepalen dat de man gehouden is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, aan de vrouw te betalen. Zij stelt namelijk dat haar draagkracht onvoldoende is om in de zorgkosten van de kinderen te voorzien.
Behoefte
2.11.
Tussen partijen is de hoogte van de behoefte van de kinderen in geschil. De man stelt dat de kinderen een behoefte hebben van in totaal € 1.136,-- per maand, de vrouw berekent de behoefte van de kinderen op € 1.191,--.
2.12.
Partijen zijn het er over eens dat het jaar 2021 als uitgangspunt moet worden genomen voor de berekening van de behoefte van de kinderen. De rechtbank zal de behoefte daarom ook berekenen conform de tarieven van 2021 en deze vervolgens indexeren.
Aan de zijde van de man wordt uitgegaan van het op zijn overgelegde jaaropgave 2021 vermelde jaarinkomen van € 79.420,--. Daarbij wordt verder rekening gehouden met de fiscale bijtelling voor het privé gebruik van de zakelijke auto, zodat van een belastbaar loon ter hoogte van € 71.176,-- wordt uitgegaan. Daarnaast wordt in aanmerking genomen de arbeidskorting. De man heeft dan een netto besteedbaar inkomen van € 3.876,-- per maand.
2.13.
Over het inkomen van de vrouw in 2021 bestaat veel onduidelijkheid. De vrouw gaat uit van een gemiddeld inkomen van € 1.000,-- per maand. De vrouw heeft dit echter niet volledig onderbouwd met stukken. De man stelt dat van de door de vrouw overgelegde verklaring geregistreerd inkomen 2021 van de Belastingdienst moet worden uitgegaan, waarin een jaarinkomen wordt genoemd van
€ 9.625,--.
De rechtbank volgt de man in zijn standpunt. Zij acht deze verklaring het meest representatief voor het door de vrouw gegenereerde inkomen over dat jaar. De vrouw heeft onvoldoende inzicht gegeven in haar inkomen, zodat het door haar geschatte maandelijkse inkomen niet als uitgangspunt kan worden genomen.
Aan de zijde van de vrouw wordt dus uitgegaan van een jaarinkomen van € 9.625,--. Daarbij wordt verder rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De vrouw heeft dan een netto besteedbaar inkomen van € 778,-- per maand.
2.14.
Gelet op het voorgaande hadden partijen een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 4.654,--. Op basis van dit inkomen en de tabel, berekent de rechtbank de behoefte van de kinderen op € 1.038,-- per maand. Geïndexeerd bedraagt de behoefte per 2023, voor twee kinderen, € 1.094,-- per maand.
Draagkracht
2.15.
Tussen partijen is in geschil van welk inkomen aan zowel de zijde van de man als de vrouw, moet worden uitgegaan, voor de berekening van de draagkracht.
De man gaat aan zijn zijde uit van een bruto inkomen van € 73.650,-- per jaar, de vrouw gaat voor de man uit van een bruto inkomen van € 83.501,-- per jaar.
2.16.
Op de de door de man overgelegde salarisstrook over de maand december van het jaar 2022 wordt bij de cumulatieven een fiscaal loon vermeld van € 82.333,90. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling geen verklaring kunnen geven waarom dit genoemde fiscale loon afwijkt van het door hem in zijn draagkrachtberekening gehanteerde loon. Nu de man dit verschil niet heeft kunnen verklaren en gelet op de gemotiveerde betwisting van zijn standpunt door de vrouw, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat er sprake moet zijn van een extra looncomponent die niet blijkt uit de loonspecificaties. De rechtbank gaat daarom voor de berekening van de draagkracht van de man, uit van dit fiscale loon.
2.17.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank als uitgangspunt dat de man een bruto jaarinkomen heeft van, afgerond, € 82.333,--. Daarbij wordt verder rekening gehouden met de fiscale bijtelling voor het privé gebruik van de zakelijke auto, zodat van een belastbaar loon ter hoogte van
€ 73.717,-- wordt uitgegaan. Daarnaast wordt in aanmerking genomen de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kind gebonden budget dat de man ontvangt. De man heeft dan een netto besteedbaar inkomen van € 4.629,-- per maand. Gelet op de draagkrachtformule heeft de man een draagkracht van € 1.446,-- per maand.
2.18.
Ten aanzien van het inkomen van de vrouw is eveneens tussen partijen discussie. De vrouw gaat aan haar zijde uit van een bruto inkomen van € 21.034,-- per jaar en stelt dat zij op dit moment bij één werkgever werkt. De man betwist deze stelling van de vrouw en stelt dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij nog maar bij één werkgever in dienst zou zijn en dat haar dienstverband bij Focus zou zijn geëindigd. Er moet dus aan haar zijde van een hoger inkomen worden uitgegaan.
2.19.
De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat de vrouw, mede gelet op de data van de beide arbeidsovereenkomsten, onvoldoende heeft onverbouwd dat haar dienstverband bij Focus zou zijn geëindigd. De vrouw heeft geen jaaropgave overgelegd en evenmin zit er een eindafrekening bij de door haar overgelegde producties. Gezien het voorgaande heeft de vrouw onvoldoende inzicht gegeven in haar huidige inkomen en haar stelling dat zij nu alleen inkomen bij Olympia zou genereren, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het door de man berekende jaarinkomen waar volgens hem aan de zijde van de vrouw van zou moeten worden uitgegaan, komt de rechtbank redelijk voor, zodat zij dit tot uitgangspunt neemt.
2.20.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank als uitgangspunt dat de vrouw een bruto jaarinkomen heeft van € 25.400,--. Daarbij wordt verder rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De vrouw heeft dan een netto besteedbaar inkomen van € 1.966,-- per maand. Gelet op de draagkrachtformule heeft de vrouw een draagkracht van € 141,-- per maand.
Draagkrachtvergelijking
2.21.
Partijen dienen in de behoefte van hun kind bij te dragen volgens de formule "eigen draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van het kind". De totale draagkracht van partijen bedraagt € 1.587,-- per maand (de man € 1.446,-- en de vrouw € 141,--). De behoefte van de kinderen is vastgesteld op € 1.094,-- per maand. Op grond van het voorgaande bedraagt:
- het aandeel van de man (draagkracht man/totale draagkracht x behoefte) € 997,-- per maand;
- het aandeel van de vrouw (draagkracht vrouw/totale draagkracht x behoefte) € 97,-- per maand.
Zorgkorting
2.22.
Er geldt een zorgkorting van 35%, nu wordt toegewerkt naar een gelijkwaardige zorgregeling. Dat betekent dat de vrouw met haar aandeel in de zorg wordt geacht 35% van de totale kosten van de kinderen voor haar rekening te nemen. Dat is in dit geval een bedrag van € 382,--, terwijl haar draagkracht slechts
€ 97,- per maand is. De vrouw is dus gelet op het voorgaande, niet in staat de kosten van de kinderen wanneer zij bij haar verblijven conform de zorgregeling, te betalen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij bereid is om het berekende tekort van € 246,-- aan de vrouw te betalen. De rechtbank berekent dit tekort op (€382 - € 97) € 285,--. Nu de vrouw haar verzoek zo heeft geformuleerd dat zij tevens de rechtbank verzoekt te bepalen dat de man gehouden is om een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bijdrage aan de vrouw te betalen, zal de rechtbank beslissen dat de man dit tekort van € 285,-- aan de vrouw moet voldoen.
Partneralimentatie
2.23.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de man gehouden is om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te betalen. De vrouw stelt dat zij een aanvullende behoefte heeft waar zij zelf niet in kan voorzien.
Partijen zijn het er over eens dat de behoefte van de vrouw op basis van de Hof-norm moet worden berekend, maar de man stelt dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen omdat zij onvoldoende inzicht geeft in haar daadwerkelijke inkomen. Bovendien stelt de man daarnaast, dat de vrouw, met het inkomen waarvan aan haar zijde moet worden uitgegaan, zelf in haar eventuele aanvullende behoefte kan voorzien.
2.24.
De rechtbank volgt de stelling van de man dat de vrouw haar stelling dat zij niet zelf in haar aanvullende behoefte kan voorzien, onvoldoende heeft onderbouwd. Zoals hiervoor bij de kinderalimentatie al is overwogen moet aan de zijde van de vrouw bij gebrek aan onderbouwing van een geschat inkomen worden uitgegaan. Als het gaat om partneralimentatie ligt het echter op de weg van de vrouw om haar behoefte en dus ook haar inkomen voldoende te onderbouwen. Dat heeft zij onvoldoende gedaan. Daarnaast neemt de rechtbank in ogenschouw hetgeen de vrouw tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht over haar huidige werkzaamheden voor uitzendbureau Olympia, namelijk dat zij uitzicht heeft op een contract bij de gemeente. Gelet op het voorgaande, de stelling van de man dat de vrouw meer zou kunnen werken, waar de vrouw onvoldoende tegenover heeft gesteld en de hoogte van haar aanvullende behoefte, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet zelf in haar aanvullende behoefte kan voorzien. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, afwijzen.
Gebruiksvergoeding echtelijke woning
2.25.
Ten aanzien van de door de vrouw verzochte gebruiksvergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning zijn partijen het volgende overeengekomen.
De man is aan de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd, ter hoogte van de helft van de bruto hypotheekrente en de helft van de eigenaarslasten, omdat alleen de man het gebruik van de echtelijke woning kan genieten. Partijen zijn het er over eens dat de man, feitelijk, deze lasten al voldoet en dat zolang hij dit blijft doen, hier verder geen afzonderlijke betalingsverplichting uit voortvloeit.
Verdeling
2.26.
Partijen hebben over en weer tijdens de mondelinge behandeling, hun verzoeken ten aanzien van de verdeling ingetrokken, zodat op deze verzoeken niet meer hoeft te worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat voornoemde minderjarigen hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man;
3.2.
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van 1 juni 2023 de navolgende regeling geldt: de kinderen verblijven van zaterdagavond 19:00 uur tot woensdagochtend bij de man, de man brengt de kinderen woensdagochtend naar school en de vrouw haalt de kinderen vervolgens die woensdag van school en dan verblijven zij tot zaterdagvond bij de vrouw, waarbij de vrouw de kinderen om 19:00 uur bij de man brengt;
naar deze zorgregeling zal gedurende drie maanden worden toegewerkt onder regie van JBRA;
3.3.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van deze beschikking € 142,-- per maand (per kind) dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen;
3.4.
bepaalt dat de man met ingang van 22 oktober 2021 aan de vrouw een gebruikersvergoeding is verschuldigd voor het gebruik van de echtelijke woning, ter hoogte van de helft van de bruto hypotheekrente en de helft van de eigenaarslasten, die op dit moment feitelijk al door de man wordt voldaan omdat de man de volledige lasten van de echtelijke woning betaalt;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. B. de Vos, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van L.S. Nonner, griffier, op 22 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).