ECLI:NL:RBAMS:2023:945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
C/13/720079 / FA RK 22-4286
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot nihilstelling kinderalimentatie wegens gebrek aan wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie, dat was overeengekomen in het ouderschapsplan van de betrokken partijen. De man, die de kinderalimentatie niet had betaald sinds de echtscheidingsbeschikking, verzocht de rechtbank om de alimentatie op nihil te stellen met terugwerkende kracht. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om afwijzing, met veroordeling van de man in de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen voormalige echtelieden zijn en dat hun huwelijk op 14 april 2021 is ontbonden. De man heeft aangevoerd dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat hij een daling in zijn inkomen heeft ervaren en dat de overeengekomen kinderalimentatie niet is berekend op basis van zijn financiële situatie. De vrouw heeft echter betwist dat er een relevante wijziging van omstandigheden is en stelt dat de man zijn verdiencapaciteit niet benut.

De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er sinds de totstandkoming van het ouderschapsplan een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst het verzoek van de man af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door rechter mr. V. Zuiderbaan, tevens kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/720079 / FA RK 22-4286
Beschikking van 21 februari 2023 betreffende wijziging kinderalimentatie
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.R.P Hoppenbrouwers te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. T.O. Sohansingh te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man ingekomen ter griffie op 11 juli 2022,
  • het F9-formulier met bijlagen aan de zijde van de man van 29 juli 2023, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2022;
  • het F9-formulier met bijlagen aan de zijde van de man ingekomen ter griffie op 26 augustus 2023
  • het F9-formulier met bijlagen aan de zijde van de man ingekomen van 29 augustus 2022, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen ter griffie op 26 september 2022,
  • het F9-formulier aan de zijde van de man van 11 januari 2023, ingekomen ter griffie op 12 januari 2023 .
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023.
Verschenen zijn de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Hoppenbrouwers heeft pleitnotities en een productie overgelegd.
1.3.
[kind 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening te geven.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. Het huwelijk tussen partijen is op 14 april 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 24 maart 2021 van de rechtbank Amsterdam in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit de relatie tussen de man en [naam] is geboren het minderjarige kind:
[kind 1]
,geboren op [geboortedatum 3] .
Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende minderjarige kinderen geboren:
[kind 2] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 1] ,
[kind 3] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ,
2.3.
In het bij de echtscheidingsbeschikking aangehechte ouderschapsplan zijn partijen onder meer overeengekomen:
(…)

Artikel 3 - Verzorging en opvoeding
Artikel 3.1 Zorg/contactregeling
De ouders zijn de volgende wekelijkse zorg-/contactregeling overeengekomen, waarbij het uitgangspunt is, dat een weekend in de veertien dagen – van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag van 18.00 uur-, [kind 2] , [kind 3] en [kind 1] bij vader zullen verblijven.”
Artikel 7 Kinderalimentatie
Artikel 7.1 – Kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind
De moeder en vader komen overeen dat als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] , [kind 3] en [kind 1] , de vader per maand een bedrag van € 400,00 (VIERHONDERD EURO) betaald aan moeder. Kinderalimentatie zal elk jaar – voor het eerst op 1 januari 2021 – worden geïndexeerd een en ander conform artikel 1:402 a van het Burgerlijk Wetboek.
(…)
2.4.
De man heeft de kinderalimentatie sinds de echtscheidingsbeschikking niet betaald. De vrouw heeft in april 2022 het LBIO ingeschakeld. Het LBIO heeft de man aangeschreven voor de achterstallige kinderalimentatie vanaf oktober 2021.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt de kinderalimentatie op nihil te stellen met ingang van 1 oktober 2021, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van de man dan wel zijn verzoek af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.3.
De rechtbank gaat hierna op de stellingen van partijen in.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Volgens artikel 1:401 lid 5 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
4.2.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat partijen in de echtscheidingsprocedure zich hebben laten bijstaan door één advocaat. Aan het overeengekomen bedrag aan kinderalimentatie heeft geen berekening ten grondslag gelegen. Er is geen rekening gehouden met de financiële positie van partijen. De man is ook niet in staat het overeengekomen bedrag te betalen. Uit de door hem overgelegde jaaropgaven 2022 en 2021, recente salarisspecificaties en een draagkrachtberekening blijkt volgens de man een achteruitgang in inkomen in 2021 en in 2022. Hierdoor doet zich een wijziging in de omstandigheden voor waardoor de echtscheidingsbeschikking ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Voorts verblijven de kinderen in de praktijk thans iedere week bij hem op dinsdag en donderdag uit school tot 20.00 uur, op zaterdag van 13.00 uur tot 23.00 uur en op zondag van 13.00 uur tot 20.30 uur. Dat is veel meer dan één weekend in de veertien dagen zoals in het ouderschapsplan is overeengekomen. Tot slot heeft de man gesteld dat nooit een behoefteberekening is gemaakt.
4.3.
De vrouw heeft aangevoerd dat wel degelijk van de financiële gegevens van partijen is uitgegaan bij de kinderalimentatie. Kennelijk is de man gedurende 2020 minder gaan verdienen omdat hij werkloos is geworden, maar de echtscheidingsbeschikking dateert van 24 maart 2021 en het ouderschapsplan is op 28 september 2020 getekend. Met het verlies aan inkomen is bij het bepalen van de kinderalimentatie dus al rekening gehouden. De man moet in de huidige arbeidsmarkt in staat zijn om vast werk te vinden waarmee hij een vergelijkbaar salaris als in 2020 kan verdienen. Dat hij ervoor kiest om voor een uitzendbureau te blijven werken is geen reden voor een nihilstelling. In de draagkrachtberekening van de man staat een forfaitair bedrag aan woonlasten opgenomen. Dat is niet terecht, omdat de man bij zijn moeder inwoont. Zijn moeder is negen maanden per jaar niet in Nederland. De man heeft dus geen woonlasten. Daarnaast heeft hij een toevoeging voor de onderhavige procedure met een eigen bijdrage van € 731,00. Het inkomen van de man is dus vastgesteld door de Raad voor Rechtsbijstand tussen € 22.901,00 en € 24.800,00. Er is geen verzoek tot peiljaarverlegging ingediend. Het inkomen van de man is nu ongeveer gelijk aan zijn inkomen uit 2020.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stellingen van de man niet blijkt dat sinds de ondertekening van het ouderschapsplan sprake is van een wijziging van omstandigheden die tot wijziging of intrekking van de overeenkomst tussen partijen in het ouderschapsplan moet leiden. Partijen zijn het ouderschapsplan op 28 september 2020 overeengekomen, op het moment dat de man al werkloos was en een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. In het licht daarvan heeft de man onvoldoende onderbouwd dat na de totstandkoming van de overeenkomst sprake is geweest van een relevante inkomensdaling. Ook de zorgverdeling vormt niet een relevante wijziging van omstandigheden. Uit de mondelinge behandeling is gebleken dat de man in de praktijk weliswaar van meet af aan op andere dagen en tijdstippen zorgt voor de kinderen dan in het ouderschapsplan is bepaald, maar qua duur verschilt dit niet wezenlijk met de zorgverdeling die in het ouderschapsplan is opgenomen, zodat de toepasselijke zorgkorting niet is veranderd. Daarbij gaat de rechtbank uit van de tijdstippen zoals die door de vrouw zijn gesteld, nu de man zijn stellingen over de tijdstippen van het komen en gaan van de kinderen onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van de betwisting daarvan door de vrouw.
4.5.
Voor zover de man heeft willen betogen dat bij het aangaan van de overeenkomst tussen partijen sprake is geweest van grove miskenning van de wettelijke maatstaven omdat zijn inkomen van meet af aan ontoereikend was, overweegt de rechtbank dat hij daartoe onvoldoende heeft gesteld. De man heeft enkel gesteld dat het bedrag aan kinderalimentatie is afgesproken zonder dat daaraan enige berekening ten grondslag lag, hetgeen overigens door de vrouw is betwist. Om tot grove miskenning te concluderen is echter nodig dat wordt gesteld en komt vast te staan dat er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen (ten gunste van de kinderen) zijn overeengekomen, waarbij ook komt vast te staan dat partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Daarvan is geen sprake. Tot slot – en ten overvloede – stelt de rechtbank vast dat de vrouw terecht naar voren heeft gebracht dat de man zijn verdiencapaciteit niet lijkt te benutten, gelet op het aantal uren dat hij werkt en het feit dat hij voor een uitzendbureau blijft werken terwijl sprake is van grote krapte op de arbeidsmarkt.
4.6.
Ten aanzien van de stelling van de man dat de beschikking van de rechtbank van 24 maart 2021 vanaf de aanvang niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, waarmee de man kennelijk een beroep beoogt te doen op artikel 1:401 lid 4 BW. Daarmee miskent de man echter dat geen sprake is van een door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdrage, maar van een opname van de overeenkomst tussen partijen in de beschikking. Dat brengt met zich dat artikel 1:401 lid 4 niet van toepassing is op het verzoek van de man.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van de man zal worden afgewezen.
4.8.
De rechtbank ziet geen grond om af te wijken van het uitgangspunt in familierechtelijke procedures dat partijen de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek van de man af;
- compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. V. Zuiderbaan, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C. van Lavieren, griffier, op 21 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).