2.3.De Akte van 1970 bevat onder meer de volgende bepalingen (waarbij artikel 2 hierna zal worden aangeduid als de Bestemmingsbepaling):
“(…)
Deze verkoop en koop is geschied onder de navolgende voorwaarden en bepalingen, waarin wordt bedoeld met (…) “het terrein I” het bij deze akte verkochte terrein; “het terrein II” het terrein, op de tekening aangeduid met bruine contour en het cijfer II (…); “het terrein III” het terrein, op de tekening aangeduid met gele contour en het cijfer III (…).
(…)
1. Het terrein I is bestemd voor het daarop vestigen van een bedrijf, dat ten doel heeft het herstellen en bouwen van schepen, machines en werktuigen met alles wat daartoe behoort, het exploiteren van droogdokken, scheepswerven en de daaraan inhaerente fabrieken en het verrichten van alle handelingen, welke in de ruimste zin daarmee in verband staan, daaruit voortvloeien of daaraan bevorderlijk kunnen zijn.
2. De koper zal op het terrein I geen woningen bouwen dan die welke noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het in lid 1 bedoelde bedrijf.
3. Met inachtneming van het in deze overeenkomst bepaalde en behoudens de volgens wettelijke voorschriften vereiste vergunningen, heeft de koper overigens het recht op het terrein te bouwen zoals hem wenselijk voorkomt.
4. Meer in het bijzonder is koper bevoegd voor zijn rekening op, casu quo in het terrein I:
a. een ophoging aan te brengen;
b. twee dokhavens te graven met dokputten tot op het door hem gewenste bodempeil;
c. een of meer hellingen of bouwdokken te bouwen;
d. een of meer gegraven dokken te bouwen;
e. langs het kanaal een kademuur te bouwen mits deze gelegen is op een afstand van tenminste zeventien en een halve meter bezuiden de noordgrens.
Een en ander zoals in principe aangegeven op de tekening.
(…)
1. Vooruitlopend op de plannen van Rijk en Gemeente tot verbreding van het Noordzeekanaal, eventueel door het terugbrengen van de zuidelijke oever als bedoeld in artikel 1, lid 2, is de koper, behoudens overeenstemming met de Rijkswaterstaat en de Dienst der Domeinen, bevoegd voor eigen rekening terrein II geheel of gedeeltelijk tot water te vergraven.
2. Koper is bevoegd voor de in artikel 2, lid 4, sub e, genoemde kademuur schepen te meren, mits geen delen van deze schepen uitsteken benoorden een lijn, gelegen op zeven en een halve meter benoorden de noordgrens en de voorschriften, die van overheidswege in het belang van de navigatie op het Kanaal worden gegeven, stipt worden nageleefd.
1. Koper heeft het recht het op de tekening met zwarte arcering aangeduide gedeelte van terrein III voor zijn rekening tot water te vergraven teneinde de noordwestelijke dokhaven in verbinding te brengen met het Noordzeekanaal (…).
2. Indien koper vóór de aanleg van de eerst tot uitvoering komende tunnel de zuidoostelijke dokhaven of het gegraven dok langs het Noordzeekanaal tot stand wil brengen, zich tegenover de Gemeente verplicht de hiervoor benodigde werkzaamheden te beginnen binnen een jaar na daartoe aan de Gemeente de wens te hebben kenbaar gemaakt en de ter zake van de Rijkswaterstaat en de Dienst der Domeinen vereiste toestemming heeft verkregen, is de Gemeente gehouden zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen drie jaar nadat koper de werkzaamheden aan een aannemer heeft gegund, voor haar rekening zorg te dragen, dat het poldergemaal, woningen en ander opstallen worden verwijderd (…) en dat op andere wijze wordt voorzien in de bemaling van de Grote IJ-polder. Na voltooiing van deze verwijdering zal koper bevoegd zijn terrein III geheel of gedeeltelijk tot water te vergraven. (…)
(…)
ARTIKEL 5
In - en uitvaart
1. Koper is bevoegd tot water vergraven gedeelten van de terreinen II en III te doen benutten door schepen, welke naar of van zijn dokken, hellingen of kaden wensen te varen en voor het te water laten van schepen.
2. Het in het voorgaande lid bepaalde doet niet af aan de verplichtingen van koper en anderen zich te gedragen naar de voorschriften, die van overheidswege voor een veilige navigatie worden gegeven, waaronder mede verstaan eventuele voorschriften voor het markeren van door vergravingen ontstane diepteverschillen.
(...)
ARTIKEL 11
Erfdienstbaarheden
1. De aan de koper in artikel 3 en artikel 5, eerste lid, ten aanzien van terrein II toegekende rechten en de hem in artikel 4, eerste lid en tweede lid, tweede zin en artikel 5, eerste lid, ten aanzien van terrein III toegekende rechten, mitsgaders het in artikel 5, vierde lid, slotzin, bepaalde, worden tot gebruik en ten nutte van terrein I als heersend erf, als erfdienstbaarheden gevestigd op terrein II, respectievelijk op terrein III, als lijdende erven, voorzover deze terreinen thans geen eigendom zijn van het Rijk, respectievelijk het Waterschap De Groote IJpolder, en onverminderd het bepaalde in artikel 1, lid 2.
(…)
ARTIKEL 14
Aanleggen van vaartuigen
Aan terrein I mogen geen schepen of schuiten aanleggen dan met goedvinden van de koper, die evenwel zal hebben te waken dat door zijn gebruik van de watervlakten langs dit terrein, noch het varen door de openbare vaargeul, noch de toegang van schepen naar aangrenzende terreinen wordt belemmerd; niettemin zal de koper, indien dit de Havenmeester nodig voorkomt, toestaan, dat aan tijdelijk ongebruikte gedeelten van terrein I zeeschepen of schuiten aanleggen, welke niet voor zijn bedrijf zijn bestemd mits de Havenmeester zorg drage, dat daardoor het bedrijf van
de koper niet wordt geschaad (...)
ARTIKEL 21
Verplichtingen van opvolgende eigenaren
1. De hiervoren op de koper gelegde verplichtingen en de hem gestelde verbodsbepalingen zullen op alle opvolgende eigenaren, erfpachters, opstalhouders of vruchtgebruikers toepasselijk zijn. (…)
ARTIKEL 22
Bepalingen bij verdere overdracht terrein
Bij elke verdere overdracht van het terrein of een gedeelte daarvan in eigendom, dan wel uitgifte daarvan in erfpacht, opstal of vruchtgebruik, zullen ten behoeve der Gemeente in elke daartoe op te maken akte door de in eigendom overdragende, casu quo de in erfpacht, opstal of vruchtgebruik uitgevende partij de bepalingen, vervat in de artikelen 1, tweede lid, 2, eerste en tweede lid, 5, tweede lid, 6, 8, eerste en laatste lid, 12, tweede lid, tot en met 21 en in dit artikel (22) worden opgenomen (…).
(…)”