ECLI:NL:RBAMS:2024:1307

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
AMS 22/5946
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van verzoek tot herziening van verkeersbesluit inzake eenrichtingsverkeer op brug

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Amsterdam het beroep van eisers, bestaande uit B.V. Automobielbedrijf- en Handelsonderneming "[naam bv]", C.V. Parking "[naam cv]" en Stichting Houd Centrum-Zuid bereikbaar, tegen de afwijzing van hun verzoeken om het verkeersbesluit van 19 oktober 2016 en het aanvullend besluit van 26 juni 2018 in te trekken of te wijzigen. De rechtbank heeft op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een herziening van het verkeersbesluit rechtvaardigen. De verzoeken van eisers zijn afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, en de rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is. De rechtbank wijst erop dat de verkeerssituatie en de belangenafweging door verweerder zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de eerdere uitspraak van 10 januari 2019, waarin het beroep van eisers ongegrond werd verklaard, onherroepelijk is geworden. De rechtbank benadrukt dat het beroep van eisers niet kan slagen omdat zij niet hebben aangetoond dat er nieuwe feiten zijn die een heroverweging van het besluit rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de eisers op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 in de zaak tussen

B.V. Automobielbedrijf- en Handelsonderneming “ [naam bv] ” ,

C.V. Parking [naam cv] ,

Stichting Houd Centrum-Zuid bereikbaar, tezamen eisers

(gemachtigde: mr. J.C. Ellerman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. A.H.M. Buijs).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoeken om het verkeersbesluit van 19 oktober 2016 en het aanvullend besluit van 26 juni 2018 in te trekken dan wel te wijzigen.
1.2.
Verweerder heeft deze verzoeken met de besluiten van 29 maart 2022 , 25 april 2022 en 11 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 november 2022 op de bezwaren van eisers is verweerder bij de afwijzing van de verzoeken gebleven. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [naam] (bestuurder van de bestuurder van B.V. Automobielbedrijf- en Handelsonderneming “ [naam bv] ” ), de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de verzoeken van eisers tot het opheffen dan wel omdraaien van het ingestelde eenrichtingsverkeer voor gemotoriseerd verkeer noord-zuid op [brug] mocht weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis
3. Met een verkeersbesluit van 12 oktober 2016 , aangevuld met het besluit van 26 juni 2018 , is - naast andere maatregelen - de stad uit eenrichtingsverkeer ingesteld op [brug] (noord-zuid). Fietsers zijn hiervan uitgezonderd. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar van B.V. Automobielbedrijf en Handelsonderneming [naam bv] en C.V. Parking [naam cv] is ongegrond verklaard. Met de uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2019 met zaaknummer AMS 18/3640 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [1] Aangezien tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, is het verkeersbesluit van 12 oktober 2016 zoals aangevuld met het besluit van 26 juni 2018 onherroepelijk geworden.
Overwegingen
4.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat er sprake is van veranderde omstandigheden waardoor verweerder het verkeersbesluit van 12 oktober 2016 , aangevuld met het besluit van 26 juni 2018 zou moeten intrekken dan wel wijzigen. Verweerder is namelijk zonder nadere onderbouwing voorbij gegaan aan de daadwerkelijke effecten van de gewijzigde omstandigheden door de knip bij de [straat] . Ook zou het niet nodig zijn geweest om het besluit te nemen in het kader van de verkeersveiligheid en is de bereikbaarheid in het kader van de belangenafweging onvoldoende meegewogen, immers door de stapeling van besluiten is het in de praktijk bijna ondoenlijk voor ondernemers en buurtbewoners om hun bedrijf of woning te bereiken. Ten slotte menen eisers dat het omdraaien van de rijrichting, dus de stad in, de bereikbaarheid en verkeersveiligheid ten goede komen.
4.2.
Verweerder kan terugkomen op een onherroepelijke beslissing als er sprake is van
nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De bestuursrechter toetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het besluit van verweerder die toets doorstaat, kan de bestuursrechter alleen nog aan de hand van wat eisers hebben aangevoerd toetsen of de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit evident onredelijk is. Daarvan zal volgens vaste rechtspraak slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. [2]
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden. Verweerder heeft er in dit kader terecht op gewezen dat de maatregelen op de [straat] reeds besloten en bekend waren bij verweerder ten tijde van het nemen van het besluit over [brug] in 2016 en zijn dus destijds meegenomen in de afweging. Hoewel de daadwerkelijk effecten van de maatregelen ten aanzien van de [straat] destijds niet bekend waren, hebben eisers niet onderbouwd wat deze daadwerkelijk effecten dan zijn en waarom die tot heroverweging van het besluit zouden moeten leiden. Verweerder heeft hierin dus geen aanleiding hoeven zien om het verkeersbesluit te heroverwegen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het besluit van verweerder om het verkeersbesluit over [brug] niet te herzien evident onredelijk is. Bij de beoordeling door de bestuursrechter of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk dan wel onjuist is. [3] Met wat eisers hebben aangevoerd over onder meer de verkeersveiligheid die niet in het geding is, de onbereikbaarheid en de onjuiste belangenafweging beogen eisers in feit het debat over de juistheid van het oorspronkelijke besluit opnieuw te voeren. Daarvoor is in deze procedure geen plaats, nu geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Desondanks is verweerder in het bestreden besluit ingegaan op deze argumentatie van eisers. De conclusie van verweerder dat de verkeerssituatie niet is veranderd waardoor geen aanleiding bestaat om het genomen verkeersbesluit te heroverwegen kan de rechtbank volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit dan ook niet evident onredelijk. Het oorspronkelijke verkeersbesluit betreft een beleidskeuze van verweerder. Verweerder heeft er destijds voor gekozen om in het kader van de verkeersveiligheid bepaalde verkeersstromen langs bepaalde routes te laten rijden. Deze verkeerssituatie is met de grote stromen fietsers en voetganger nog steeds actueel waardoor geen reden bestaat de getroffen verkeersmaatregel op te heffen. Daarnaast is niet betwist dat bijvoorbeeld de parkeergarage minder bereikbaar is maar heeft verweerder een belangenafweging gemaakt die nadelig is uitgepakt voor eisers. Dit blijkt ook uit de uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2019 . [4] Nu eisers het kennelijk niet met deze belangenafweging eens zijn, had het op de weg van eisers gelegen om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2019 , ECLI:NL:RBAMS: 2019 :149.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 december 2018 , ECLI:NL:CRVB: 2018 :4270.
3.Uitspraak van de CRvB van 22 oktober 2019 , ECLI:NL:CRVB: 2019 :3512.
4.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2019 , ECLI:NL:RBAMS: 2019 :149.