In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2024, in de zaak met nummer AMS 23/1904, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 701.000 voor het kalenderjaar 2022, terwijl eiser meent dat de waarde op € 683.000 moet worden vastgesteld, wat meer dan 2,5% onder de getaxeerde waarde ligt. De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin gegevens van vergelijkingsobjecten zijn opgenomen.
De rechtbank overweegt dat de WOZ-waardebepaling geen exacte wetenschap is en dat de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald op basis van de waarde in het economische verkeer. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, gezien het verschil tussen de neutrale m2-prijs van de vergelijkingsobjecten en de woning van eiser. Eiser heeft geen voldoende onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat de heffingsambtenaar een te lage m2-prijs voor dakterrassen hanteert.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk en ontvangt geen terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam binnen zes weken na verzending van de uitspraak.