ECLI:NL:RBAMS:2024:156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
23/021584
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding na zorgmachtiging en voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1981, was op 3 september 2022 aangehouden op verdenking van brandstichting en is op 10 februari 2023 ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij voor het bewezene niet strafbaar werd verklaard. Tegelijkertijd is er in een civiele procedure een zorgmachtiging afgegeven op basis van artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg (Wfz). De verzoeker heeft een schadevergoeding van € 16.190 gevraagd voor immateriële schade die hij zou hebben geleden door de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.

De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 3 januari 2024, waarbij de verzoeker niet in raadkamer verscheen. Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de toekenning van de vergoeding, stellende dat de zorgmachtiging als een vrijheidsbenemende maatregel moet worden gezien, waardoor er geen gronden van billijkheid zijn voor vergoeding. De verdediging betoogde dat de geestelijke problematiek van de verzoeker en de omstandigheden van de voorlopige hechtenis aanleiding geven tot vergoeding.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verzoeker is ontslagen van alle rechtsvervolging, de zorgmachtiging die is afgegeven in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, geen gronden van billijkheid voor vergoeding biedt. De rechtbank heeft het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, met verwijzing naar eerdere jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam. De beslissing is op schrift gesteld door rechter G.M. Beunk, in aanwezigheid van griffier A.E. van der Burg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13/222783-22
raadkamernummer : 23/021584
datum beslissing : 17 januari 2024 (schriftelijk)
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van zijn raadsvrouw, mr. J. Schouten: [adres] ,
hierna te noemen: de verzoeker.

Feiten

De verzoeker is op 3 september 2022 (buiten heterdaad) aangehouden en op dezelfde dag in verzekering gesteld op verdenking van brandstichting.
Op 5 september 2022 is de bewaring bevolen en op 10 februari 2023 is de voorlopige hechtenis opgeheven.
De verzoeker is op 10 februari 2023 in de meervoudige kamer van deze rechtbank ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de rechtbank verzoeker voor het bewezene niet strafbaar heeft verklaard. Dit vonnis is onherroepelijk geworden. In de civiele procedure die tegelijk met de strafzaak is behandeld, is een zorgmachtiging in het kader van de schakelbepaling in artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg (hierna: Wfz) afgegeven.

Procedure

Het verzoekschrift is op 28 augustus 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 3 januari 2024 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de verzoeker en de officier van justitie in raadkamer gehoord.
De verzoeker is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Verzoek

Het verzoek strekt tot vergoeding van de immateriële schade die de verzoeker als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 16.190, bestaande uit:
  • een bedrag van € 390,- als gevolg van ondergane inverzekeringstelling;
  • een bedrag van € 15.800,- als van ondergane voorlopige hechtenis in een Huis van Bewaring.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

In tegenstelling tot het eerder schriftelijk ingenomen standpunt heeft de officier van justitie zich in openbare raadkamer verzet tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding. Hoewel verzoeker is ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij ontoerekeningsvatbaar is verklaard, is er wel een zorgmachtiging afgegeven. Deze zorgmachtiging moet worden gezien als een vrijheidsbenemende maatregel, die maakt dat er geen gronden van billijkheid zijn om tot vergoeding over te gaan.

Standpunt van de verdediging

Verzoeker is vanwege geestelijke problematiek ontslagen van alle rechtsvervolging. Dat aan hem een zorgmachtiging is afgegeven dient niet aan het toekennen van een vergoeding in de weg te staan. De inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis zijn door verzoeker ondergaan in een omgeving waar geen toereikende zorg kon worden geboden. Nadat verzoeker in het kader van de opgelegde zorgmachtiging was opgenomen in een accommodatie en de juiste zorg ontving, mocht hij na twee maanden al met ontslag. Gelet op de geestelijke problematiek was het verblijf in een strafsetting onterecht en niet passend, wat maakt dat er gronden van billijkheid zijn om tot vergoeding over te gaan.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft in voorlopige hechtenis gezeten omdat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat verzoeker een misdrijf zou begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld, dat hij een misdrijf zou begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kon worden gebracht en omdat er aanwijzingen waren dat hij de begane feiten gepleegd had onder invloed van (psycho-)sociale problemen, waardoor het risico op recidive groot werd geacht. Tijdens de voorlopige hechtenis is de mogelijkheid voor het afgeven van een zorgmachtiging onderzocht.
Bij vonnis van 10 februari 2023 zijn de ten laste gelegde feiten bewezen, maar werd verzoeker volledig ontoerekeningsvatbaar verklaard en is verzoeker ontslagen van alle rechtsvervolging. Er is geen straf aan verzoeker opgelegd, maar conform het psychologische advies en advies van de reclassering, is in de civiele procedure (die tegelijk met de strafzaak is behandeld), een zorgmachtiging in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 van de Wfz afgegeven, waarbij onder meer als vorm van verplichte zorg het ‘opnemen in een accommodatie’ van verzoeker is toegewezen.
Artikel 2.3, eerste lid, Wfz bepaalt dat de machtiging krachtens Wet verplichte geestelijke gezondheidzorg een bevoegdheid betreft in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Nu verzoeker in de strafzaak weliswaar is ontslagen van alle rechtsvervolging voor de ten laste gelegde en bewezen geachte feiten, maar gelijktijdig met het vonnis in de strafzaak een zorgmachtiging is afgegeven op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz die is verleend in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en vormen van zorg bevat die vrijheidsbenemend van aard zijn, zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen gronden van billijkheid voor toekenning van de gevraagde vergoeding (zie ook de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 6 december 2023, ECLI:NLL:GHAMS:2023:3058).
Het verzoek zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is op 17 januari 2024 op schrift gegeven door
mr. G.M. Beunk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.