ECLI:NL:RBAMS:2024:1604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
23/1735
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bewonersparkeervergunning op basis van emissieklasse dieselvoertuig

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2024, zaaknummer AMS 23/1735, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een bewonersparkeervergunning beoordeeld. Eiser, die een dieselvoertuig met een emissieklasse Euro 1 bezit, had op 28 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een parkeervergunning. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 5 juli 2022 afgewezen, omdat het voertuig niet voldeed aan de eisen van de Parkeerverordening, die voorschrijft dat voertuigen met een emissieklasse van Euro 3 of lager geen vergunning kunnen krijgen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit in een bestreden besluit van 7 februari 2023.

De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat zijn voertuig voldoet aan de vereisten van de Parkeerverordening. De rechtbank wijst ook het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toe, omdat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voldoet.

Eiser voerde aan dat het college onvoldoende rekening had gehouden met zijn belangen en dat er een overgangsperiode had moeten zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de Parkeerverordening dwingend is en geen ruimte laat voor een belangenafweging. De regels zijn openbaar en voldoende kenbaar gemaakt, waardoor eiser niet onevenredig is benadeeld. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het ongegrond, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder, hierna: het college
(gemachtigden: mr. D.F. Rosenbaum en mr. D.R. de Vries).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een bewonersparkeervergunning.
1.2.
Op 28 juni 2022 is door eiser een aanvraag ingediend voor een bewonersparkeervergunning op het adres [adres] [huisnummer] , voor het kenteken [kenteken] . Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juli 2022 afgewezen, omdat uit de controle is gebleken dat eiser een voertuig met een dieselmotor heeft met een emissieklasse van Euro 3 of lager. Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van het college. Eiser en zijn gemachtigde zijn – met bericht van verhindering – niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag om een bewonersparkeervergunning terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
.De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verzoek vrijstelling griffierecht
3. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe, omdat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voldoet. Dit betekent dat eiser geen griffierecht hoeft te betalen.
Heeft de auto van eiser een emissieklasse van Euro 3 of lager?
4.1.
Eiser stelt dat het college de aanvraag voor een bewonersvergunning niet had mogen weigeren. Volgens eiser is in het bestreden besluit onvoldoende met objectieve bewijsstukken gemotiveerd dat het voertuig van eiser is gecategoriseerd in de Europese emissiestandaard voor dieselvoertuigen met klasse aanduiding Euro 1.
4.2.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Parkeerverordening wordt een vergunning geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening. Uit artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening volgt dat een bewonersvergunning wordt geweigerd indien deze wordt aangevraagd voor een motorvoertuig dat wordt aangedreven door een kracht die wordt ontleend aan dieselolie en is gecategoriseerd in de Europese emissiestandaard voor dieselvoertuigen met een klasse aanduiding Euro 3 of lager.
4.3.
Het college heeft de Rijksdienst Wegverkeer (RDW) uitstootgegevens van het kenteken [kenteken] overgelegd. Hieruit blijkt dat het voertuig van eiser wordt aangedreven door diesel en is gecategoriseerd in de Europese emissiestandaard voor dieselvoertuigen met een klasse aanduiding van Euro 3 of lager, namelijk emissieklasse Euro 1. Eiser heeft hiertegenover geen bewijs ingebracht waaruit zou kunnen blijken dat de uitstootgegevens van de RDW niet juist zijn. Gesteld noch gebleken is dat de auto van eiser een klasse aanduiding heeft van Euro 4 of hoger of is omgebouwd naar een elektrisch voertuig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het voertuig van eiser een klasse aanduiding van Euro 3 of lager. Hieruit vloeit logischerwijze voort dat er sprake is van een weigeringsgrond, namelijk die van artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening. Dit betekent dat de aanvraag van eiser voor een bewonersparkeervergunning terecht is geweigerd door het college.
Is eiser onevenredig in zijn belangen geschaad?
5.1.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende blijk geeft van een belangenafweging. Het college heeft in de afgelopen jaren onvoldoende aan belanghebbenden kenbaar gemaakt dat de regels voor de verlening van parkeervergunningen geen ruimte laten om parkeervergunningen te verstrekken aan een auto met een dieselmotor. Volgens eiser moest er een overgangsperiode zijn. Daarnaast wordt eiser door de afwezigheid van voldoende financiële middelen op een onevenredige wijze benadeeld ten opzichte van anderen die wel de middelen hebben om een, op de Europese emissiestandaard afgestemde, auto aan te schaffen.
5.2.
Artikel 32 van de Parkeerverordening heeft een dwingendrechtelijk karakter en laat geen ruimte voor een belangenafweging. Wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens de Parkeerverordening, zoals in het geval van eiser, dan moet het college de vergunningsaanvraag weigeren. Dit betekent dat het college bij de weigering van de bewonersparkeervergunning geen beleids- of beoordelingsvrijheid heeft en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. De rechtbank is met het college van oordeel dat er geen ruimte bestaat om de financiële middelen van eiser te betrekken in de beoordeling van de aanvraag van eiser om een parkeervergunning.
5.3.
De Parkeerverordening is openbaar gepubliceerd op de website van het college. Volgens de toelichting bij artikel 32, tweede lid, van de Parkeerverordening vloeien de milieueisen aan motorvoertuigen voort uit het maatregelenpakket van het Raadsbesluit van 22 juni 2016. Laatstgenoemd besluit is eveneens openbaar gepubliceerd op de website van het college. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de regels voldoende kenbaar en openbaar toegankelijk. Omdat het maatregelenpakket dateert uit 2016 en de milieueisen gelden voor nieuwe aanvragen na 1 april 2017, heeft eiser voldoende de tijd gehad om te anticiperen en zich te kunnen voorbereiden op de milieueisen. Daarbij komt dat er overgangsbepalingen zijn opgenomen in artikel 46 van de Parkeerverordening. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet onevenredig is benadeeld door de milieueisen die gelden voor nieuwe aanvragen na 1 april 2017 voor een bewonersparkeervergunning.
5.4.
Voor zover eiser met zijn betoog over de evenredigheid heeft bedoeld een beroep te doen op de hardheidsclausule, overweegt de rechtbank het volgende. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat de situatie van eiser niet leidt tot een bijzondere hardheid, waardoor er geen aanleiding bestaat om ten gunste van eiser een uitzondering te maken op de algemene regels van de Parkeerverordening. Volgens het college onderscheidt de situatie van eiser zich in dit geval niet van vele andere bewoners. De rechtbank volgt het standpunt van het college. De hardheidsclausule is bedoeld voor incidentele en schrijnende gevallen, zoals bijvoorbeeld personen die levensbedreigend ziek zijn en nog maar tijdelijk te leven hebben. De situatie van eiser valt hier niet onder. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding voor de toepassing van de hardheidsclausule in het geval van eiser.
5.5.
Deze beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvraag van eiser voor een bewonersparkeervergunning terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.