Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/3767
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen
Stichting Accuraat Begeleid Wonen, uit Amsterdam , eiseres
(gemachtigde: mr. L.M. Ravestijn),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de publicatie van het rapport Kwaliteitstoezicht Wmo (het rapport).
1.2.
Op 19 juli 2022 is op grond van artikel 6.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), een onderzoek gestart naar de kwaliteit van het beschermd wonen dat door eiseres wordt geboden. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de gemeente Amsterdam. Het onderzoek is uitgevoerd door de GGD, de toezichthouder. De toezichthouder is verantwoordelijk voor de beoordeling of de wet en de gemeentelijke regelgevingen worden nageleefd. Het toezicht is gebaseerd op de eisen die zijn opgenomen in de Wmo, de gemeentelijke verordeningen, nadere regelgeving, de contracten met aanbieders, de beschikkingsbrieven en andere communicatieve uitingen. Het rapport van dit onderzoek is gepubliceerd bij besluit van 25 oktober 2022. Met het bestreden besluit van
25 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de publicatie van dit rapport gebleven.
25 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de publicatie van dit rapport gebleven.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
2.1.
De rechtbank beoordeelt de publicatie van het rapport. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijke grondslag
3.1.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit als wettelijke grondslag voor de publicatie van het rapport, artikel 6.1. van de Wmo 2015 wordt genoemd. Maar dat artikel gaat over de aanwijzing van toezichthouders. De juiste grondslag is volgens de rechtbank artikel 2.5.1 van de Wmo 2015. Partijen hebben dit op de zitting desgevraagd bevestigd. Dit artikel luidt: “1. Het college onderzoekt hoe de cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning ervaren en publiceert jaarlijks voor 1 juli de uitkomsten hiervan.”
3.2.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is wat het toetsingskader is voor de openbaarmaking van rapporten op grond van de Wmo. De rechtbank stelt vast dat verweerder verwijst naar de artikelen 8, 10 en 11 van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). Maar op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Het bestreden besluit is van 25 mei 2023 waardoor niet de Wob, maar de Woo van toepassing is. Tijdens de zitting hebben partijen desgevraagd meegedeeld dat zij dit ook zo zien.
Moet openbaarmaking achterwege blijven wegens feitelijke onjuistheden in het rapport?
4.1.
Eiseres voert aan dat het rapport een aantal feitelijke onjuistheden vermeldt waardoor het niet openbaar gemaakt mag worden. De zienswijze die eiseres heeft over de feitelijke onjuistheden waar geen overeenstemming over is bereikt, is vervolgens achter het rapport gehecht, maar niet daadwerkelijk in de tekst van het rapport zelf verwerkt. Dat had volgens eiseres wel gemoeten.
4.3.
Anders dan partijen op de zitting desgevraagd hebben verklaard ziet de rechtbank de GGD als derde in de zin van artikel 2.4 van de Woo. De bevoegdheid om te adviseren en zoals in dit geval aan de orde, toezicht uit te oefenen, berust op grond van de Wet publieke gezondheid bij de GGD.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat de Woo geen weigeringsgrond kent die inhoudt dat een rapport niet openbaar mag worden gemaakt als daarin onjuistheden staan vermeld. In artikel 2.4 van de Woo ligt geen weigeringsgrond, maar een zorgplicht besloten. Verweerder heeft de zienswijze van eiseres bij het rapport gevoegd en het rapport tezamen met de zienswijze openbaar gemaakt. In deze zienswijze noemt eiseres punten die volgens haar onjuist zijn in het rapport met daarbij de vermelding hoe het volgens eiseres wel zit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee aan de zorgplicht uit de Woo heeft voldaan. Op deze manier is immers voor een ieder kenbaar dat eiseres het met een aantal punten in het rapport niet eens is en is ook kenbaar hoe eiseres deze aspecten ziet. De rechtbank komt daarmee niet toe aan de vraag of voor de vaststellingen van feitelijke aard in het rapport een voldoende feitelijke basis aanwezig is.
Is eiseres onevenredig benadeeld door de openbaarmaking van het rapport?
5.1.
Eiseres beroept zich op onevenredige benadeling als grond om de openbaarmaking van het rapport terug te draaien. [3] Volgens haar heeft de openbaarmaking van het rapport met onjuistheden ervoor gezorgd dat zij als zorgaanbieder in 2023 bij de aanbesteding geen zorgcontract met de gemeente Amsterdam meer heeft gekregen. Verweerder heeft dit bestreden en toegelicht dat de aanbesteding los staat van het kwaliteitstoezicht op grond waarvan dit rapport is gepubliceerd.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het belang van openbaarheid nog groter is onder de Woo in vergelijking met de Wob. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de uitzondering in artikel 5.1, vijfde lid van de Woo nog strikter moet worden uitgelegd dan de uitzondering in artikel 10, tweede lid, onderdeel g van de Wob. Er moet, volgens de wetsgeschiedenis [4] , sprake zijn van een uitzonderlijk geval, waardoor de motiveringsplicht van deze uitzonderingsgrond verzwaard is. Aan de kant van eiseres moet een zeer groot belang bestaan dat wordt benadeeld en die benadeling moet ook onevenredig zijn. Het belang van openbaarheid moet vervolgens niet opwegen tegen het belang van benadeling. [5]
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven zien om te concluderen dat in dit geval onevenredig nadeel wordt toegebracht aan een belang van eiseres en dat het algemeen belang van openbaarheid niet tegen deze benadeling opweegt. Daarbij is van belang dat eiseres haar stellingen over de gevolgen die de publicatie van het rapport voor haar als zorgaanbieder zouden hebben gehad, niet concreet heeft onderbouwd.
Heeft verweerder het hoor en wederhoor onvoldoende toegepast?
6.1.
Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende hoor- en wederhoor heeft toegepast, nu zij niet de gelegenheid heeft gekregen om haar recht tot het aanvullen en mondeling toelichten van de gronden van bezwaar (tijdens een hoorzitting) uit te oefenen.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder voorafgaand aan de publicatie van het rapport de gelegenheid heeft geboden aan eiseres om te reageren op de bevindingen en conclusies in het rapport. Eiseres heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en een zienswijze ingediend. In bezwaar heeft verweerder geprobeerd een hoorzitting te laten plaatsvinden, maar de voorgestelde data werkten steeds niet voor eiseres. Uiteindelijk heeft in de beroepsfase alsnog een hoorzitting plaatsgevonden. Op het verslag van die hoorzitting heeft verweerder de toezichthouder (GGD) laten reageren. Verweerder heeft zich naar aanleiding hiervan de vraag gesteld of het bestreden besluit aanpassing behoefde dan wel of dit besluit diende te worden ingetrokken. Dat was volgens verweerder niet het geval.
Op grond van voorgaande concludeert de rechtbank dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.