ECLI:NL:RBAMS:2024:1746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
13/037587-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen met aanzienlijke bedragen en betrokkenheid van meerdere partijen

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van gewoontewitwassen. De zaak betreft een periode van 13 oktober 2016 tot en met 28 juni 2017, waarin de verdachte in Amsterdam en andere locaties betrokken was bij het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en omzetten van in totaal € 84.700,-, afkomstig uit misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn bankrekeningen ter beschikking heeft gesteld aan een groep 'travellers' die zich bezighielden met oplichting. De verdachte ontving aanzienlijke bedragen op zijn rekeningen, die hij vervolgens contant opnam en overdroeg aan de oplichters. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was en dat hij van het plegen van dit feit een gewoonte had gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, in plaats van een gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/037587-21
Datum uitspraak: 8 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1946,
Ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.P. Hopman en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. E. Gorsselink, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 oktober 2016 tot en met 28 juni 2017 te Amsterdam en/of Baarlo (gemeente Peel en Maas) en/of Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (in totaal circa. € 84.700 EUR, althans enig geldbedrag) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig en/of enig eigen misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde gewoontewitwassen kan worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot het op de bankrekening van verdachte gestorte geldbedrag van € 10.000,-, afkomstig van [naam 1] , niet kan worden vastgesteld dat dit uit misdrijf afkomstig is. Derhalve moet verdachte ter zake van dit geldbedrag worden vrijgesproken van witwassen. Ten aanzien van het resterende geldbedrag van in totaal € 74.700,- kan weliswaar worden gekomen tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen, maar niet van opzetwitwassen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
Naar aanleiding van aangiftes van oplichting is onderzoek Crawley gestart. Dit onderzoek is gericht tegen een groep personen – bestaande uit zogenoemde ‘travellers’ – die zich bezighoudt met het plegen van strafbare feiten, waaronder oplichting. Verdachte wordt beschuldigd van het ter beschikking stellen van twee bankrekeningen voor de oplichtingspraktijken van voornoemde travellers.
In het onderzoek van de politie komen verschillende medeverdachten naar voren, waaronder [medeverdachte] . [medeverdachte] is bij vonnis van 2 augustus 2023 van deze rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van witwassen vanwege het ter beschikking stellen van zijn bankrekening voor de door voornoemde travellers gepleegde oplichtingen.
In de zaak van verdachte staat het volgende vast. In de tenlastegelegde periode is op twee rekeningen van verdachte in totaal € 84.700,- gestort door verschillende personen genoemd in het onderzoek. Verdachte heeft nagenoeg al dit geld vervolgens opgenomen en – volgens zijn verklaringen – al dan niet met tussenkomst van medeverdachte [medeverdachte] afgegeven aan Engelssprekende mannen.
De vraag die voorligt is of een bewezenverklaring kan volgen van het tenlastegelegde witwassen.
4.3.2.
Uit misdrijf afkomstig
€ 74.700,- van aangevers [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] en [aangever 5]
[aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] hebben ieder aangifte gedaan van oplichting/fraude gepleegd in oktober en november 2016. In deze aangiftes gaat het – kort gezegd – om oplichting door Engelssprekende ‘klusjesmannen’, waarbij door meerdere aangevers de naam ‘ [naam 2] ’ is genoemd. De aangevers zijn door deze zogenaamde klusjesmannen bewogen tot het doen van betalingen in verband met werkzaamheden aan hun woningen, die nooit zijn verricht. Voornoemde aangevers hebben in dit verband in oktober en november 2016 meermaals geld overgemaakt naar de rekening van verdachte bij de ING-bank met rekeningnummer [rekeningnummer] . Het gaat om in totaal € 32.500,-, (bestaande uit € 7.300 afkomstig van aangever [aangever 1] , € 2.200,- afkomstig van aangever [aangever 2] en € 23.000 afkomstig van aangever [aangever 3] ).
[aangever 4] en [aangever 5] hebben ieder aangifte gedaan van oplichting/fraude gepleegd in juni 2017. In deze aangiftes gaat het om dezelfde modus operandi als bovengenoemde aangiftes, waarbij [aangever 4] en [aangever 5] in juni 2017 geldbedragen (bestaande uit € 9.000,- van [aangever 4] en in totaal € 33.200,- van [aangever 5] ) hebben overgemaakt naar de rekening van verdachte bij de Volksbank/Regiobank met rekeningnummer [rekeningnummer] .
Gezien het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de in de tenlastegelegde periode door [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] en [aangever 5] op de rekeningen van verdachte gestorte geldbedragen met een totaal van € 74.700,- uit misdrijf afkomstig zijn.
€ 10.000,- van [naam 1]
Met betrekking tot de € 10.000,- afkomstig van [naam 1] stelt de rechtbank vast dat dit geldbedrag op 3 november 2016 is bijgeschreven op de bankrekening van ING-bank van verdachte en dat verdachte nagenoeg ditzelfde bedrag op dezelfde dag contant heeft opgenomen. Verdachte heeft hierover verklaard dat de naam [naam 1] hem niets zegt, dat dit ook geld betrof dat naar [medeverdachte] is gegaan en dat [medeverdachte] ervoor zorgde dat het geld bij ‘die Engelsen’ terechtkwam. Gelet op die verklaring en op de omstandigheid dat de gang van zaken met betrekking tot deze storting volledig overeenkomt met het patroon bij de overige stortingen in het onderzoek Crawley, is de rechtbank van oordeel dat met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat ook dit gelbedrag uit misdrijf afkomstig is.
4.3.3.
Wetenschap
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie in februari 2017 naar aanleiding van de stortingen tussen oktober en november 2016 verklaard dat hij zijn rekening ter beschikking heeft gesteld aan Engelssprekende mannen van wie hij de namen niet weet. Drie Engelssprekende mannen vroegen hem of het mogelijk was een aantal grote geldbedragen op zijn rekening te laten storten, die verdachte er vervolgens voor hen diende af te halen. Verdachte heeft hierover verder geen vragen gesteld en weet ook niet waarvoor het geld diende. Het geld heeft hij aan de Engelsen afgegeven. De ING-bank heeft naar aanleiding van deze stortingen de rekening geblokkeerd en aan verdachte verteld dat hij crimineel geld had ontvangen. In het verhoor bij de politie in februari 2019 heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] hem had gevraagd zijn bankrekening beschikbaar te stellen voor een paar Engelse mannen. Verdachte kreeg hiervoor een provisie betaald van € 1.000,- per transactie. Als er geld op zijn rekening werd gestort, dan nam verdachte dit geld op, nam daarvan zijn provisie en gaf de rest aan [medeverdachte] . [medeverdachte] was de schakel tussen verdachte en ‘die Engelsen’, en zorgde ervoor dat het geld bij hen terechtkwam. Verdachte vermoedde wel dat hij hiermee problemen zou krijgen. [medeverdachte] was immers ‘zo crimineel als de pest’, aldus verdachte. Verdachte wist ook dat het geld van de Engelsen afkwam. Verdachte had echter geld nodig en zegt hierover nog dat ‘als het langer had geduurd het wat hem betreft nog steeds gaande zou zijn’.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het zonder goede reden en zonder enige vastlegging van afspraken hierover ter beschikking stellen van je bankrekening aan een nagenoeg onbekende ander, waarbij sprake is van (aanzienlijke) stortingen van onbekende derden, het gevaar oplevert dat de rekening wordt misbruikt voor criminele doeleinden. Ook in 2016 en 2017 werd al voor dit gevaar gewaarschuwd door onder meer de Nederlandse overheid en banken.
Ten aanzien van de stortingen op de ING- rekening in oktober en november 2016 is de rechtbank van oordeel dat verdachte met bovengenoemde handelswijze, in het bijzonder door hetgeen hij wist van de achtergrond van [medeverdachte] , bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het op zijn rekening gestorte geld uit misdrijf afkomstig was. Gelet hierop is ten aanzien van de criminele herkomst van deze transacties sprake van voorwaardelijk opzet. Met betrekking tot de stortingen op de rekening van de Regiobank/Volksbank in juni 2017 geldt dat verdachte op dat moment al door zowel de ING-bank als door de politie (in februari 2017) erop was gewezen dat het geld, dat door de Engelsen op zijn rekening werd gestort, afkomstig was uit oplichting. Dat dit hem vanaf dat moment duidelijk was, erkent verdachte ook met zoveel woorden in zijn verhoren bij de politie. Desondanks heeft verdachte amper vier maanden hierna – in juni 2017 – wederom zijn bankrekening op dezelfde manier ter beschikking gesteld voor het ontvangen van aanzienlijke geldbedragen van deze Engelsen, al dan niet via tussenkomst van [medeverdachte] . Gelet hierop geldt dat verdachte in ieder geval ten aanzien van de transacties uit juni 2017 wist dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren, zodat sprak is van vol opzet.
4.3.4.
Witwasgedragingen en gewoonte
De rechtbank stelt vast dat verdachte na de bijschrijvingen van in totaal € 84.700,- op zijn bankrekeningen, telkens nagenoeg al het geld van de rekening heeft opgenomen en vervolgens heeft afgegeven aan de Engelsen, al dan niet via [medeverdachte] . Deze gang van zaken was erop gericht – en daartoe ook geschikt – het mogelijk te maken dat de oplichters, niet naar genoemde slachtoffers herleidbare geldbedragen in handen konden krijgen, waarmee tevens uit beeld zou blijven wie uiteindelijk over de door de slachtoffers overgemaakte geldbedragen zou komen te beschikken. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte de betreffende € 84.700,- heeft voorhanden gehad, omgezet en overgedragen, alsmede van dit geldbedrag de werkelijke aard en vervreemding heeft verborgen en/of verhuld en heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was. Het verwerven kan niet worden bewezen, omdat eerst met de ontvangst van de geldbedragen door verdachte de voorafgaande oplichting is voltooid.
Gezien de aanzienlijke omvang van het witgewassen geldbedrag, de frequentie waarop het bewezenverklaarde handelen van verdachte plaatsvond via meerdere rekeningen en gedurende een betrekkelijke lange periode, acht de rechtbank de strafverzwarende omstandigheid van het maken van een gewoonte van witwassen eveneens bewezen.
4.3.5.
Medeplegen
Uit het hiervoor beschrevene blijkt voldoende van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte] en de perso(o)n(en) ten behoeve van wie verdachte zijn rekening ter beschikking heeft gesteld en aan wie het geld is afgedragen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
omstreeks de periode van 13 oktober 2016 tot en met 28 juni 2017 te Amsterdam en/of Baarlo (gemeente Peel en Maas) en/of Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen
in totaal € 84.700, heeft voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, en van dit geldbedrag de werkelijke aard en de vervreemding heeft verborgen en/of verhuld en heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was,
terwijl hij, verdachte en zijn mededaders wisten, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de (forse) overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij is verzocht om in het dictum van dit vonnis op te nemen dat een voorwaardelijke straf slechts ten uitvoer dient te worden gelegd bij het begaan van een vergelijkbaar feit als onderhavige.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van een totaalbedrag van € 84.700,- door twee bankrekeningen ter beschikking te stellen voor de oplichtingspraktijken van een groep travellers.
Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast werkt het faciliterend voor ander strafbaar handelen, zoals in dit geval oplichting. Door zijn handelen heeft verdachte eraan bijgedragen dat de oplichters van [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] en [naam 1] vrijelijk over de opbrengsten van hun misdrijven konden beschikken. De omstandigheid dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt, weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. Verdachte heeft bij het plegen van dit feit gehandeld vanuit zijn eigen financieel gewin en dat rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 12 januari 2024, waaruit blijkt dat hij veelvuldig in aanraking komt met politie en justitie. Veroordelingen voor soortgelijke feiten als deze dateren echter van meer dan tien jaren geleden.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van een schrijven van 22 februari 2024 van het Leger des Heils. Hieruit volgt dat verdachte sinds augustus 2022 verblijft in een beschermde woonvorm van het Leger Des Heils voor mensen met onder meer psychiatrische problematiek, gedragsproblematiek, verslaving en/of een verstandelijke beperking. Bij aanvang van de begeleiding door het Leger was verdachte extreem overlastgevend, sterk vervuild en vertoonde hij extreem antisociaal gedrag. Tevens zou sprake zijn van psychiatrische problematiek. Er is veel één-op-één-begeleiding nodig geweest om verdachte enigszins te kunnen handhaven binnen de woonvoorziening. Op dit moment is de situatie redelijk stabiel. Zijn gedrag is sterk verbeterd en hij laat ook medisch steeds meer begeleiding toe, hetgeen hij voorheen weigerde. Tevens is verdachte aangemeld voor een schuldhulpverleningstraject. Gezien de stappen die zijn gemaakt in het traject en het leven van verdachte is (langdurige) detentie niet wenselijk, aldus het Leger des Heils. De kans dat verdachte gedurende of na zijn detentie terugvalt in oud gedrag is groot. Tevens geldt dat verdachte na 42 dagen in detentie zijn huidige woonplek verliest.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraudezaken. Voor fraude met een benadelingsbedrag van € 70.000,- tot € 125.000,- is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 5 en 9 maanden of een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf is ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Anders dan de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn aangevangen op 7 september 2021, de dag waarop per brief aan verdachte is medegedeeld dat het strafrechtelijk onderzoek Crawley was afgerond en hij zou worden vervolgd voor het tenlastegelegde witwassen. Dat verdachte eerder als verdachte is verhoord in het kader van dit onderzoek, is niet zonder meer voldoende om te kunnen gelden als aanvangsmoment van de termijn. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren is de redelijke termijn van deze procedure bij uitspraak van dit vonnis overschreden met ongeveer 6 maanden. Dat neemt niet weg dat de feiten lang (zeven jaar) geleden hebben plaatsgevonden.
Alles overwegend, en met name gezien de overschrijding van de redelijke termijn en de inhoud van berichtgeving van het Leger des Heils, zal de rechtbank in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf van 60 uren aan verdachte opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Baaijens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2024.