ECLI:NL:RBAMS:2024:1768

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
AMS 22 / 6230
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de klacht over de korpschef van politie inzake inzage in politiegegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 16 januari 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun klacht door de Autoriteit Persoonsgegevens beoordeeld. Eisers hadden op 28 april 2022 een klacht ingediend over de weigering van de korpschef om kopieën van hun dossiers te verstrekken. De Autoriteit Persoonsgegevens had de klacht aanvankelijk afgewezen omdat er geen formeel inzageverzoek was ingediend. Na aanvullend onderzoek concludeerde de Autoriteit dat er wel een verzoek was, maar dat er geen handhaving nodig was. De rechtbank oordeelt dat eisers recht hebben op inzage in hun politiegegevens, maar niet op kopieën daarvan. De rechtbank stelt vast dat de politiegegevens ouder dan tien jaar inmiddels zijn verwijderd en dat de korpschef terecht niet handhavend heeft opgetreden. Ook wordt geoordeeld dat het afwijzen van inzage in de namen van politieagenten gerechtvaardigd is ter bescherming van hun rechten en vrijheden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/6230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit Amsterdam , eisers,

en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigde: mr. O.S. Nijveld).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
korpschef van politie, uit Amsterdam (de korpschef)
(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de klacht, die zij op 28 april 2022 bij verweerder hebben ingediend. Zij hebben zich daarin beklaagd over de weigering van de korpschef om kopieën van hun dossiers te overleggen en het onleesbaar maken van de namen van de politieagenten bij de inzage in hun dossiers.
1.1.
Verweerder heeft de klacht met het besluit van 26 juli 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 november 2022 (het bestreden besluit 1) op het bezwaar van eisers heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en is hij bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft nader onderzoek gedaan en op 2 november 2023 een nieuw besluit (het bestreden besluit 2) genomen op het bezwaar van eisers. Met dit besluit is het bestreden besluit 1 ingetrokken en heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1 en te kennen gegeven het evenmin eens te zijn met het bestreden besluit 2.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de korpschef.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eisers hebben op 28 april 2022 een klacht ingediend bij verweerder over een beslissing van de korpschef van 9 maart 2022. Eisers vinden dat de korpschef ten onrechte heeft geweigerd om kopieën van hun dossiers te verstrekken. Zij hebben bij hun klacht benadrukt dat zij tijdens een inzage in hun dossiers hebben vastgesteld dat de namen van politieagenten in de dossiers onleesbaar waren gemaakt en dat er meer dan twintig jaar oude gegevens in het dossier staan. Dit is volgens eisers in strijd met de democratische rechtstaat.
2.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de klacht afgewezen. Met het bestreden besluit 1 is verweerder bij dit besluit gebleven. Uit de stukken bleek dat eisers geen formeel inzageverzoek bij de korpschef hadden ingediend over de verwerking van hun politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens (Wpg), maar dat zij een klachtenprocedure bij de politie hebben doorlopen.
2.3.
Omdat verweerder behoefte had aan meer kennis van de feiten in de zaak, heeft hij op 28 februari 2023 een hoorzitting georganiseerd. Tijdens deze hoorzitting is gebleken dat eisers op 14 mei 2022 een inzageverzoek bij de korpschef hebben ingediend en dat de korpschef hier met twee afzonderlijke besluiten op beslist heeft. Met een besluit van
15 juni 2022 heeft de korpschef het inzageverzoek toegewezen voor zover dat ziet op verwerking van politiegegevens op grond van de Wpg. Met een besluit van 21 juni 2022 heeft de korpschef het inzageverzoek van eisers voor zover dat ziet op persoonsgegevens als bedoeld in de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG) afgewezen, omdat geen sprake was van dergelijke gegevens. Vervolgens hebben eisers op 28 juli 2022 inzage gehad in hun dossier, waarbij de gegevens van politiemedewerkers niet zijn getoond en geen kopieën van het dossier aan eisers zijn verstrekt. Ook heeft de korpschef de opdracht gegeven om gegevens van eisers die ouder zijn dan tien jaar, te doen vernietigen.
2.4.
Op 11 juli 2023 heeft verweerder aan de korpschef zijn voornemen kenbaar gemaakt om handhavend op te treden nu was gebleken dat er sprake was van drie registraties over eisers die ouder waren dan tien jaar. In een zienswijze van de korpschef van 14 september 2023 heeft hij aangegeven dat de politiegegevens ouder dan tien jaar, zijn vernietigd.
2.5.
Daarop heeft verweerder met het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 ingetrokken en het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Volgens verweerder is geen nader onderzoek noch een handhavend optreden nodig. Verweerder heeft het handhavingsverzoek beoordeeld aan de hand van de Wpg. De overtreding van de Wpg ten aanzien van de vernietigingstermijn was inmiddels beëindigd. Eisers hebben gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op grond van artikel 25 van de Wpg geen recht op kopieën van hun dossier. Verder zijn er geen aanknopingspunten dat door de gegevens van politieagenten op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpg te anonimiseren, in strijd met de Wpg is gehandeld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de klacht van eisers over de afhandeling van hun inzageverzoek bij de korpschef heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat zij de rechtmatigheid van het bestreden besluit 2, zoals genomen door verweerder, moet toetsen. De rechtbank beoordeelt daarbij dus of verweerder de klacht van eisers heeft mogen afwijzen en geen nader onderzoek heeft hoeven doen of handhavend heeft hoeven optreden richting de korpschef. De rechtbank benadrukt dat zij in deze uitspraak niet de besluitvorming op het inzageverzoek van eisers door de korpschef kan beoordelen. Tegen die besluitvorming hebben eisers geen beroep ingesteld.
5.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kopie van de dossiers van eisers
6. Eisers verzetten zich er – kort samengevat – tegen dat de korpschef in samenspraak met verweerder weigert de kopieën te overhandigen van alle gegevens van eisers die de politie onder zich heeft. Zij eisen deze gegevens ook in beroep en beroepen
zich daarbij op artikel 6, 8 en 13 van het EVRM [1] , artikel 7 van het EU Handvest en overweging 43 van de considerans van de Richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving (de Richtlijn). [2] Het gaat om gegevens die een integraal onderdeel vormen van hun privéleven, waarvan een kopie overhandigd moet worden zodat eisers kunnen achterhalen waarom de korpschef zich op een dergelijke ingrijpende wijze in hun privélevens mengt. Daar speelt volgens eisers ook bij de aard van de wettelijke taak van de politie, strafrechtelijk onderzoek, waar eisers zich tegen moeten kunnen verweren.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de klacht van eisers op dit punt terecht heeft afgewezen. Eisers hebben op grond van artikel 25 van de Wpg een recht op inzage in hun politiegegevens. In dit artikel is geen verplichting neergelegd tot het verstrekken van afschriften van de documenten waarin de verwerkte politiegegevens zijn opgenomen.
Volgens rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] is artikel 25 van de Wpg een volledige en correcte implementatie van artikel 14 van de Richtlijn. De Afdeling heeft overwogen dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van dat artikel blijkt dat een wetsvoorstel met daarin een aanvankelijk expliciet recht om een kopie te verkrijgen van de verwerkte persoonsgegevens uitdrukkelijk niet is gevolgd. In artikel 14 van de Richtlijn is dan ook geen recht op een kopie van de verwerkte persoonsgegevens opgenomen. [4] Een dergelijke verplichting volgt evenmin uit overweging 43 van de considerans van de Richtlijn. [5] Nu eisers inzage hebben gekregen in de politiegegevens die van hen zijn verwerkt en daarbij ook de gelegenheid hebben gehad aantekeningen te maken, hebben zij naar het oordeel van de rechtbank deze gegevens in voldoende mate kunnen controleren. Eisers worden naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onevenredig benadeeld noch geschaad in hun recht op een eerlijk proces of het recht op eerbiediging van hun privé- en familieleven.

Vernietiging van de politiegegevens van eisers

8. Eisers verzetten zich daarnaast tegen de vernietiging van politiegegevens die ouder zijn dan tien jaar voordat zij daarvan een kopie hebben kunnen verkrijgen.
9.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Hierboven heeft de rechtbank al uiteengezet waarom eisers geen recht hebben op een kopie van hun politiegegevens. De rechtbank overweegt verder dat verweerder ook op dit punt een correcte toetsing aan de Wpg heeft uitgevoerd door af te zien van handhavend optreden jegens de korpschef na vernietiging van de politiegegevens van eisers die ouder waren dan tien jaar. Ook is afdoende gemotiveerd dat de resterende mutaties zien op registraties uit 2021 en daaropvolgende jaren. Nu de politiegegevens ouder dan tien jaar inmiddels zijn vernietigd, is de brief van de minister met betrekking tot de maximumtermijn voor het bewaren van politiegegevens waarnaar eisers verwezen hebben, niet langer relevant.
10. Eisers hebben op de zitting het standpunt ingenomen dat zij informatie willen over de zaken waarin eiser als verdachte wordt aangemerkt. Ter zitting heeft de gemachtigde van de korpschef toegelicht dat de Wpg daarvoor niet de geëigende weg is en verwezen naar artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering. In het eerste lid van dat artikel staat dat de officier van justitie op zijn verzoek kennisneming van de processtukken aan de verdachte verleent tijdens het voorbereidende onderzoek. Eisers kunnen zich met hun verzoek aldus richten tot de officier van justitie in de lopende strafzaak.
Weglakken van namen van politieagenten11. Eisers zijn het ook niet eens met het weigeren van inzage in de namen van de politieagenten die in hun dossiers genoemd staan. Eisers kunnen op deze wijze bijvoorbeeld geen klacht indienen tegen deze medewerkers of andere procedures starten. Dit is volgens eisers niet democratisch, omdat eisers het recht hebben dergelijke procedures te voeren.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook op dit punt terecht tot de conclusie is gekomen dat de korpschef niet in strijd met de Wpg heeft gehandeld.
Het recht op inzage is geen absoluut recht. [6] Zo kan op grond van artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg een inzageverzoek worden afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden. In dit geval is onder andere inzage in de namen van politieagenten geweigerd. Gezien de aard daarvan zijn deze gegevens herleidbaar tot individuele personen. Naar het oordeel van de rechtbank is weigering van de kennisneming hiervan gerechtvaardigd voor de bescherming van rechten of vrijheden van deze politieambtenaren. De rechtbank vindt daarbij aansluiting in de vaste rechtspraak van de Afdeling met betrekking tot de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet open overheid. In die rechtspraak is namelijk overwogen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende openbaarheidsverzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. [7] Eisers hebben in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hun belang om inzage te hebben in de namen van politieagenten die in hun dossiers staan genoemd, zwaarder weegt dan de rechten en vrijheden van die politieagenten. Eisers kunnen namelijk ook zonder de persoonsgegevens van de betrokken agenten een klacht bij de korpschef indienen op grond van hoofdstuk 9 van de Awb. Op grond van artikel 9:2, tweede lid, van de Awb is een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht voldoende om een klacht te kunnen indienen. De korpschef heeft ter zitting toegelicht dat voor het doen van een aangifte of het instellen van een civiele procedure hetzelfde opgaat. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het verslag en de vernietiging van de opname van de hoorzitting13. Eisers protesteren verder tegen de vernietiging van de opname van de hoorzitting van verweerder op 28 februari 2023. Dit bewijs is volgens hen ten onrechte niet aan eisers overhandigd en daarmee maakt verweerder zich schuldig aan schending van artikel 6 van het EVRM. Eisers protesteren ook tegen het feit dat het verslag van de hoorzitting niet is ondertekend en dat het pas enkele weken voor de zitting bij de rechtbank aan eisers is doorgestuurd. Ook dit is in strijd met artikel 6 van het EVRM. Verder wordt in dit verslag door de korpschef aangehaald dat er meerdere rechtszaken bij deze rechtbank gaande zijn die voor onderhavige procedure van belang zijn. Verweerder heeft verzuimd eisers op de hoogte te stellen van de feiten met betrekking tot deze rechtszaken, aldus eisers.
14. De rechtbank volgt eisers niet in deze beroepsgrond. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:7 Awb blijkt dat met een verslag een schriftelijk verslag wordt bedoeld. De Awb kent geen verplichting om een geluidsopname van de hoorzitting te maken en deze te bewaren. De geluidsopname van de hoorzitting kan dan ook niet worden aangemerkt als gedingstuk. [8] Verweerder heeft al met het verslag toegelicht dat de geluidsopname bedoeld was voor het uitwerken van datzelfde verslag en dat deze daarna zou worden vernietigd. Nu zowel eisers als de korpschef bij het bestreden besluit 2 het schriftelijke verslag van de hoorzitting is toegezonden, ziet de rechtbank daarin geen schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Awb kent evenmin een verplichting het verslag van een hoorzitting te ondertekenen. De rechtbank kan verweerder verder volgen in het standpunt dat de andere rechtszaken waarover in het verslag wordt gesproken, betrekking hebben op de uitleg en toepassing van artikel 25 van de Wpg. Deze zien daarmee niet specifiek op eisers.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Galjee-Melehi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
16 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Richtlijn (EU) 2016/680 van 27 april 2016.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:574, r.o. 8.2.
4.Idem.
5.Idem.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2568, r.o. 5.1.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:715, r.o. 10.1.
8.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 augustus 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:3168, r.o. 6.3.4.