In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiser had zijn bijstandsuitkering aangevraagd na een echtscheiding en ontving deze sinds 23 december 2016. Het college heeft echter zijn bijstandsuitkering ingetrokken en zijn aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen, omdat eiser onroerend goed in Marokko zou hebben verzwegen. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder de zaaknummers AMS 23/4018 en AMS 23/6527.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld en geconcludeerd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser had onroerend goed in Marokko, dat hij niet heeft gemeld bij zijn aanvraag voor bijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 25 mei 2016 onroerend goed heeft verkocht voor een aanzienlijk bedrag, maar niet heeft aangegeven wat er met de opbrengst is gebeurd. Eiser heeft betoogd dat hij geen onroerend goed bezit en dat de informatie van zijn ex-vrouw onjuist is, maar de rechtbank heeft deze argumenten niet overtuigend geacht.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand terecht zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij recht heeft op bijstand, ondanks de schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het college te veroordelen in de proceskosten of om griffierechten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.