ECLI:NL:RBAMS:2024:1940

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/4018, 23/6527
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstand en afwijzing aanvragen om algemene en bijzondere bijstand met betrekking tot onroerend goed in Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiser had zijn bijstandsuitkering aangevraagd na een echtscheiding en ontving deze sinds 23 december 2016. Het college heeft echter zijn bijstandsuitkering ingetrokken en zijn aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen, omdat eiser onroerend goed in Marokko zou hebben verzwegen. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder de zaaknummers AMS 23/4018 en AMS 23/6527.

De rechtbank heeft de beroepen behandeld en geconcludeerd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser had onroerend goed in Marokko, dat hij niet heeft gemeld bij zijn aanvraag voor bijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 25 mei 2016 onroerend goed heeft verkocht voor een aanzienlijk bedrag, maar niet heeft aangegeven wat er met de opbrengst is gebeurd. Eiser heeft betoogd dat hij geen onroerend goed bezit en dat de informatie van zijn ex-vrouw onjuist is, maar de rechtbank heeft deze argumenten niet overtuigend geacht.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand terecht zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij recht heeft op bijstand, ondanks de schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het college te veroordelen in de proceskosten of om griffierechten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/4018 en 23/6527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Inleiding

Met besluiten van 3 januari 2022 heeft het college eisers bijstandsuitkering ingetrokken en eisers aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Met het bestreden besluit van
16 augustus 2022 (het bestreden besluit 1) op de bezwaren van eiser daartegen is het college bij zijn besluitvorming gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer AMS 23/6527.
Met besluiten van 16 maart 2022, 24 mei 2022, eveneens 24 mei 2022 en 8 juli 2022 heeft het college opnieuw aanvragen van eiser om bijstand afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 mei 2023 (het bestreden besluit 2) op de bezwaren van eiser daartegen is het college bij de afwijzing van de aanvragen gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer AMS 23/4018. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep met zaaknummer AMS 23/4018 op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college deelgenomen. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Het onderzoek is vervolgens heropend om het beroep te voegen met het beroep met zaaknummer AMS 23/6527 en gezamenlijk op een nadere zitting te behandelen.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld op een zitting van 19 maart 2024. Aan de zitting hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de afgewezen aanvragen van eiser om algemene en bijzondere bijstand. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser onroerend goed in Marokko had en dit heeft verzwegen bij de aanvraag van zijn bijstandsuitkering.
2. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank motiveert dit als volgt.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Wegens een echtscheiding tussen eiser en mevrouw [naam] heeft eiser een bijstandsuitkering aangevraagd. Het college heeft eiser per 23 december 2016 een bijstandsuitkering toegekend voor een dak- en thuisloze.
4. Naar aanleiding van een door het college in 2020 ingezette verhaalprocedure heeft [naam] het college een beschikking van de afdeling familie- en jeugdrecht van het gerechtshof Amsterdam van 14 mei 2019 toegezonden. Hieruit blijkt dat eiser aan [naam] € 2.000,- per maand (€ 1.000,- per kind) aan alimentatie moet betalen. Uit de beschikking volgt verder dat eiser over onroerend goed beschikt of heeft beschikt in Marokko.
5. In de beschikking van het gerechtshof heeft het college aanleiding gezien om de Sociale Recherche in te schakelen voor een nader onderzoek naar de uitkeringssituatie van eiser. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het college de volgende conclusies getrokken. Volgens het college heeft eiser op 25 mei 2016 onroerend goed in Marokko gelegen bij Casablanca, genaamd [adres] , verkocht voor meer dan twee miljoen Dirham, circa € 200.000. Ook zou eiser een stuk grond te “ [plaats 1] ” hebben gekocht. Verder zou eiser volgens het college twee stukken grond in de [plaats 2] te Tanger die aan hem en [naam] gezamenlijk toebehoorden aan zijn zus hebben overgedragen. Onduidelijk is wat eiser voor de verkoop hiervan heeft ontvangen. Verder volgt uit de beschikking van het gerechtshof dat eiser beschikt over vier appartementen van het [project] . De verkoop hiervan is niet doorgegaan en op 28 oktober 2010 zijn de door eiser betaalde bedragen van in totaal 760.000 Dirham aan hem teruggestort. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort verder het [appartementenproject] . De opbrengst daarvan had verdeeld moeten worden tussen eiser en [naam] , maar onduidelijk is wat met de opbrengst van het project is gebeurd. Eiser heeft volgens het college een voorschot van € 30.000 betaald. In opdracht van [naam] is op 31 augustus 2017 een deskundige inspectie uitgevoerd en daaruit blijkt dat het project in waarde is gestegen tot € 60.000. Tot slot zou eisers vader een bedrag van 275.000 Dirham gestort hebben op de gezamenlijke rekening met [rekeningnummer 1] . Dit rekeningnummer heeft eiser echter niet opgegeven bij zijn aanvraag.
6. Het college concludeert naar aanleiding van het onderzoek dat eiser de inlichtingenplicht [1] heeft geschonden. Volgens het college staat vast dat eiser onroerend goed heeft of heeft gehad. Als eiser nu geen onroerend goed meer heeft, dan moet hij aangeven wat hij met de opbrengst van de verkoop heeft gedaan. Dit is niet gebeurd. Dit leidt tot intrekking van de bijstandsuitkering. [2] Ook zijn drie bijstandsaanvragen van eiser voor de kosten van levensonderhoud afgewezen [3] en twee aanvragen om bijzondere bijstand voor rechtsbijstand. [4] Eiser heeft volgens het college voldoende vermogen om zelf in de kosten te voorzien.
Standpunt van eiser
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en zijn recht op bijstand wel degelijk is vast te stellen. Eiser wijst erop dat zijn ex-vrouw bewust foutieve informatie verstrekt heeft zodat eiser een hoger bedrag aan alimentatie moet betalen. Volgens eiser heeft [naam] een notaris omgekocht om valse notariële aktes op te stellen. Het gerechtshof heeft de door [naam] ingebrachte informatie ten onrechte voor waar aangenomen en het college is ten onrechte van de juistheid van de beschikking van het gerechtshof uitgegaan. Eiser voert aan dat hij (inmiddels) voldoende informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat hij geen vermogen heeft in Marokko. In opdracht van de rechtbank in Marokko zijn diverse kadastrale gegeven uit Marokko verstrekt. Hieruit volgt dat eiser geen onroerend goed bezit of heeft gehad in Marokko van 2015 tot 2022. Ten aanzien van het perceel [adres] stelt eiser dat op de akte van verkoop de handtekening van eiser ontbreekt en in door eiser verstrekte bankafschriften vermelden geen storting/bijschrijving van 2 miljoen Dirham. Verder wijst eiser erop dat zijn handtekening ontbreekt op de koopakte. Ook staat in de vertaling een spelfout bij de identiteitsgegevens van eiser, ontbreekt de zegel met stempel van de gemeente waar het onroerend goed zich zou bevinden, ontbreekt de naam van de notaris en ontbreken de overdrachtspapieren van het kadaster. Die koopakte is dus niet rechtsgeldig. Ook heeft eiser geen appartement van het [appartementenproject] gekocht, noch een voorschot betaald. Dit standpunt heeft eiser onderbouwd met een verklaring van de directeur van vastgoedmaatschappij [vastgoedmaatschappij] dat de verkoop niet is doorgegaan. Over het [project] voert eiser aan dat hij geen appartementen gekocht heeft. Daarnaast heeft eiser een verklaring van de eigenaar van het project overgelegd waaruit blijkt dat het project niet is doorgegaan. Ook heeft eiser geen aanbetaling gedaan en geen van 760.000 Dirham teruggestort gekregen. Dit blijkt volgens eiser uit de door hem overgelegde bankafschriften. Eiser geeft aan dat hij in bewijsnood verkeert en alles heeft opgestuurd wat van hem kon worden verlangd. Ook stelt eiser dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden.
Overwegingen
8. Het besluit tot intrekking van de bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Schending inlichtingenverplichting
9. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstand behoevende omstandigheden. [5]

Aankoop landbouwgrond [dorp]

10. In een notarieel afschrift van 14 juni 2016, opgesteld op verzoek van [naam] , van een notariële koopakte van 27 februari 2013 staat dat eiser het volledige stuk landbouwgrond, dat niet in het kadaster is ingeschreven, gelegen in het dorp [dorp] met een oppervlakte van 3470 vierkante meter, heeft gekocht voor 798.100 Dirham. Uit het afschrift volgt dat de notariële koopakte op 22 januari 2013 is opgesteld en ondertekend door twee getuigen-notarissen. De namen van deze notarissen staan in het afschrift vermeld. Uit het afschrift volgt verder dat de notariële rechter in Tanger de koopakte op
26 maart 2013 heeft gehomologeerd.
11. Dat eiser dit stuk grond heeft gekocht wordt bevestigd door een proces-verbaal van de politie van 29 juli 2016. Volgens dit proces-verbaal heeft eiser zelf tegenover de officier van politie verklaard dat hij de grond te [plaats 1] heeft gekocht van zijn eigen geld. Volgens de beëdigde vertaling van dit proces-verbaal is dit proces-verbaal getekend door eiser. Ook is het proces-verbaal getekend en gestempeld door de officier van politie.
12. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat eiser het grondperceel te [plaats 1] heeft gekocht. Dat zowel het notariële afschrift van de koopakte als het proces-verbaal van politie vals zijn, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het ligt daarom op de weg van eiser om dat aan te tonen. Het notariële stuk bevat daartoe meer dan voldoende data en verifieerbare gegevens. Het vermeldt namen en handtekeningen van twee notarissen en een rechterlijke homologatie. Ook het proces-verbaal is voldoende gedetailleerd om gestelde vastheid aan te kunnen tonen.
13. Eiser is er vooralsnog niet in geslaagd om de gestelde valsheid aannemelijk te maken. Dat het notariële afschrift is opgesteld op verzoek van de ex-echtgenote in 2016 maakt het stuk nog niet vals. Eiser wijst erop dat in het notariële afschrift het nummer van zijn identiteitskaart begint met een [letter 1] terwijl volgens eiser in het origineel een [letter 2] staat. Het origineel is echter in het Arabisch gesteld en voor de rechtbank niet begrijpelijk. Eiser heeft geen andersluidende vertaling overgelegd, zodat de rechtbank uitgaat van de beëdigde vertaling in het dossier. Als eiser meent dat er iets mis is met de vertaling, dan moet hij dat met stukken aantonen. Het in de vertaling vermelde identiteitsnummer is in elk geval juist, want op de identiteitskaart van eiser staat hetzelfde nummer met een [letter 1] en dat nummer komt ook vele malen in de stukken voor. De stelling van eiser dat het originele notariële afschrift een ander nummer vermeldt en dat de inhoud daarom vals moet zijn, volgt de rechtbank dan ook niet.
14. De valsheid van het proces-verbaal met zijn verklaring moet volgens eiser blijken uit het ontbreken van zijn handtekening. Het proces-verbaal van politie bevat volgens de beëdigde vertaling wel de handtekening van eiser. Verder vermeldt het de naam, handtekening en stempel van de officier van politie. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor twijfel aan de inhoud van het proces-verbaal.
15. De stelling van eiser dat hij blijkens stukken van het kadaster niet over onroerend goed bezit toont de valsheid van de betreffende stukken ook niet aan. Uit de koopakte blijkt immers al dat het gaat om een stuk landbouwgrond dat niet in het kadaster is ingeschreven en dat geen onderwerp vormt van een lopende procedure tot inschrijving in het kadaster.
15. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat hij de gronden niet had hoeven melden omdat deze in 2013 zouden zijn verkocht. Dit geldt niet voor het stuk grond te [plaats 1] , omdat uit de beschikking van het gerechtshof van 14 mei 2019 blijkt dat het nog in de huwelijksgoederengemeenschap viel en toen aan [naam] is toebedeeld. Toen eiser een bijstandsuitkering aanvroeg in 2016 beschikte hij dus nog over dit stuk grond. Op zijn aanvraagformulier van 22 december 2016 heeft eiser echter aangegeven dat hij niet over bezittingen beschikt die niet zijn genoemd op het formulier.

Verkoop grond [adres]

17. In een duplicaat van een notariële akte van verkoop staat dat eiser het geheel aan vastgoedeigendom genaamd [adres] , gelegen in Casablanca met een oppervlakte van 170 vierkante meter, op 25 mei 2016 heeft verkocht voor 2.210.000 Dirham. De akte is gedetailleerd en vermeldt de naam en overige identiteitsgegeven van eiser, inclusief het juiste nummer van zijn identiteitsbewijs. Ook vermeldt de akte naam, adres en stempels van de notaris die de verkoopakte heeft opgemaakt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan de juistheid van de duplicaat te twijfelen. Het ligt dan op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat het om een vals stuk gaat. Eiser is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd.
18. Eiser voert aan dat zijn handtekening op dit document ontbreekt. Dit acht de rechtbank niet beslissend, nu het een duplicaat betreft. Iedere pagina van het duplicaat is bestempeld en getekend door een notaris. Het duplicaat is verder bestempeld door het kadaster te Sidi Othmane. Blijkens het duplicaat is de verkoop ingeschreven in het kadaster met nummer 12/177.208. De afschriften van het kadaster die eiser heeft overgelegd kunnen niet tot de conclusie leiden dat eiser niet heeft beschikt over [adres] . Eiser heeft immers afschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij niet beschikte over onroerend goed in Tanger en Bni Makada, terwijl [adres] is ingeschreven in Sidi Othmane. Eiser heeft ook een verklaring van de registrator van onroerende eigendommen te Casablanca - Sidi Othmane van 30 augustus 2022 overgelegd, inhoudende dat eiser geen enkele ingeschreven onroerende zaak bezit in Marokko bezit vanaf het jaar 2015 tot het jaar 2022. In de verklaring staat dat deze “slechts bij wijze van instructie”, “onder elk voorbehoud”, en “conform de verklaring van betrokkene” is afgegeven. Van een ondubbelzinnige verklaring is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De verklaring van de registrator is bovendien in zeer algemene termen en ruim gesteld en verifieerbare gegevens en onderliggende stukken ontbreken. De rechtbank ziet daarom in deze verklaring geen aanleiding voor twijfel aan de notariële verkoopakte.

Storting lening vader op rekening

19. Uit het onderzoek van het college volgt dat eiser op 4 augustus 2016 een bedrag van 275.000 Dirham heeft geleend van zijn vader. Dit bedrag zou zijn vader op de gezamenlijke Marokkaanse rekening met [rekeningnummer 1] van eiser en zijn ex-echtgenote hebben gestort. Op de zitting heeft eiser dit bevestigd. Eiser stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat hij van de bankrekening bankafschriften heeft overgelegd. Eiser heeft het rekeningnummer [rekeningnummer 1] echter niet opgegeven bij zijn aanvraag om bijstand, daar heeft hij alleen een Nederlandse bankrekening opgegeven. Blijkens het rapport van bevindingen van 29 november 2021 heeft eiser bovendien verklaard dat hij geen Marokkaanse bankrekening heeft. Eiser heeft weliswaar bankafschriften overgelegd, maar dat heeft hij pas in beroep gedaan. Ditzelfde geldt voor een bankrekening met [rekeningnummer 2] . Bovendien zijn de overgelegde bankafschriften niet compleet en blijkt daaruit niet van de lening van vader. De afschriften zijn niet voorzien van een volgnummer, maar het eindsaldo van het afschrift van 31 juli 2016 (3,21 credit) is niet gelijk aan het beginsaldo van het afschrift van 31 oktober 2016 (8,89 credit), zodat minstens één bankafschrift van omstreeks de storting door vader ontbreekt. Daardoor valt ook niet na te gaan waar dat geld is gebleven. Eiser had in ieder geval bij zijn aanvraag de Marokkaanse bankrekening moeten melden.
20. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank reeds voldoende dat eiser de inlichtingenplicht geschonden heeft. De overige vermogensbestanddelen waar partijen over van mening verschillen bespreekt de rechtbank daarom niet.
Recht op bijstand
21. Nu sprake is van schending van de inlichtingenverplichting ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij, als hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad.
22. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen zou eiser met de verkoop van [adres] op 25 mei 2016 2.210.000 Dirham hebben ontvangen, ongeveer € 200.000. Dat is zeven maanden voordat eiser voor het eerst bijstand aangevraagd heeft bij het college. Het is de rechtbank onduidelijk wat met dit bedrag is gebeurd. Onduidelijk is of eiser nog over dit bedrag kan beschikken. Eiser heeft niet gesteld dat dit bedrag anderszins uitgegeven of overgemaakt is, noch dit aannemelijk gemaakt. Dit geldt ook voor de lening van vader, zoals hiervoor al is overwogen. De rechtbank deelt de conclusie van het college dat niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre eiser verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden.
23. Bij deze conclusie valt niet in te zien dat sprake is van onevenredige besluitvorming. Eiser heeft desgevraagd op zitting gesteld dat hij leeft van leningen van zijn familie, maar hij heeft die stelling in het geheel niet onderbouwd. Hij heeft ook niet concreet gemaakt waarom het intrekken en/of weigeren van zijn bijstandsuitkering onevenredig zou zijn.

Conclusie en gevolgen

24. De rechtbank is van oordeel dat het college eisers bijstandsuitkering terecht heeft ingetrokken. Het college mocht ervan uitgaan dat eiser beschikt of heeft beschikt over vermogen in Marokko. Dit heeft eiser niet gemeld en dat levert schending van de inlichtingenplicht op. Wegens schending van de inlichtingenplicht is eisers recht op bijstand niet vast te stellen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, ondanks schending van de inlichtingenplicht, recht op bijstand heeft. Deze omstandigheden maken dat het college ook eisers aanvragen om algemene en bijzondere bijstand, die eiser na het besluit tot intrekking van zijn bijstandsuitkering heeft ingediend, terecht heeft afgewezen.
25. De beroepen zijn ongegrond. Daarom bestaat geen aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die eiser gemaakt heeft, of het college op te dragen de door eiser betaalde griffierechten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. van ‘t Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw).
2.Zaak 23/6527, primair besluit van 3 januari 2022 en beslissing op bezwaar van 16 augustus 2022 (bestreden besluit 1).
3.Zaak 23/4018, primaire besluiten van 16 maart, 24 mei en 8 juli 2022 en beslissing op bezwaar van 22 mei 2023 (bestreden besluit 2).
4.Zaak 23/6527 ad € 353,- (primair besluit van 3 januari 2022 en bestreden besluit 1) en
5.Artikel 54, derde lid, van de Pw.