ECLI:NL:RBAMS:2024:2049

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
AMS 24/1098
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering wegens vermeende buitenlandse onderneming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds 7 maart 2019 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn uitkering door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dit besluit was gebaseerd op een melding van de Arbeidsinspectie, waarin werd gesteld dat verzoeker een onderneming in Portugal zou hebben. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 27 maart 2024, waarbij verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd om de intrekking van de bijstandsuitkering te rechtvaardigen. Er was geen concrete link aangetoond tussen verzoeker en de onderneming in Portugal, en de voorzieningenrechter wees op het feit dat verzoeker aangifte had gedaan van identiteitsfraude. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat het bestreden besluit is geschorst en verzoeker een voorschot op zijn bijstandsuitkering zal ontvangen. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1098

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
Met het bestreden besluit van 15 december 2023 heeft het college de bijstandsuitkering van verzoeker ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoeker, zijn bewindvoerder [naam] , zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker ontvangt vanaf 7 maart 2019 een bijstandsuitkering.
3. Op 24 april 2023 heeft de Arbeidsinspectie aan het college gemeld dat uit onderzoek is gebleken dat verzoeker een onderneming in Portugal heeft onder de naam [bedrijf] . De melding hield ook in uit het onderzoek gebleken is dat verzoeker in de onderzoeksperiode oktober 2021 tot en met maart 2022 door PostNL vaker geregistreerd is als chauffeur.
4. Het college heeft verzoeker verzocht op 19 oktober 2023 en 9 november 2023 te verschijnen voor een gesprek en een aantal gegevens mee te nemen. Verzoeker is alleen op het gesprek van 19 oktober 2023 verschenen en heeft de gevraagde gegevens niet overgelegd.
5. Aangezien verzoeker niet op het gesprek van 9 november 2023 is verschenen, heeft het college de bijstandsuitkering van verzoeker per 9 november 2023 opgeschort. In dit opschortingsbesluit heeft het college verzoeker wederom opgeroepen voor een gesprek, dit keer op 13 december 2023. Het college heeft verzoeker wederom verzocht enkele gegevens mee te nemen. Verzoeker is op dit gesprek verschenen, maar heeft de gevraagde gegevens niet meegenomen.
6. Het college heeft vervolgens het bestreden besluit genomen. Het college heeft geconcludeerd dat verzoeker heeft verzwegen dat hij een onderneming in Portugal heeft, waaruit hij inkomsten verkreeg. Hij heeft daarom de inlichtingenplicht en medewerkingsplicht geschonden. Aldus is het recht op uitkering van verzoeker per
7 maart 2019, de ingangsdatum van de uitkering, niet vast te stellen, aldus het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8. Een besluit tot intrekking van bijstand is een belastend besluit, waarbij de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college rust. Op basis van de tot nu toe door het college gepresenteerde onderzoeksbevindingen is de voorzieningenrechter evenwel van oordeel dat het college niet aan deze bewijslast heeft voldaan. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar naar voorlopig oordeel geen stand houdt. De voorzieningenrechter zal dit hieronder toelichten.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college de bijstandsuitkering van verzoeker per 7 maart 2019 heeft ingetrokken. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat uit het rapport van bevindingen van 14 december 2023 volgt dat een onderneming met de naam [bedrijf] op 4 augustus 2021 in de Portugese Kamer van Koophandel (KvK) is ingeschreven.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet is gebleken dat het college over informatie beschikt die betrekking heeft op de periode van 7 maart 2019 tot
4 augustus 2021. Op basis van de thans beschikbare gegevens is voor de intrekking van de uitkering in ieder geval geen grond waar het gaat om de periode voor de inschrijving van de onderneming.
11. Wat betreft de periode 4 augustus 2021 tot en met 15 december 2023 stelt de voorzieningenrechter vast dat, zoals de gemachtigde van het college ter zitting ook heeft erkend, (gezien de gegevens van de Arbeidsinspectie) de enige link met verzoeker is dat een persoon met dezelfde naam als verzoeker vermeld staat in de stukken betreffende de onderneming [bedrijf] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit onvoldoende om een concrete link te leggen tussen verzoeker en het bedrijf. De gegevens van de Arbeidsinspectie zijn daarom op zichzelf ontoereikend.
12. De voorzieningenrechter betrekt bij zijn oordeel dat verzoeker op zitting heeft toegelicht dat hij in september 2020 zijn portemonnee, met daarin zijn rijbewijs, ID-bewijs en bankpas, is kwijtgeraakt. Dit heeft dus plaatsgevonden vóór de inschrijving van [bedrijf] in de Portugese KvK. Verzoeker heeft hiervan aangifte gedaan en sindsdien beschikt hij over een nieuw rijbewijs en een nieuwe ID-pas. Dit zou kunnen passen bij het door verzoeker geschetste scenario dat sprake is van ID-fraude en dat zijn identiteit gebruikt is bij het opzetten van de Portugese onderneming. De voorzieningenrechter draagt het college op om dit gegeven bij de herbeoordeling in bezwaar te betrekken.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar waarschijnlijk kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst en een voorschot aan verzoeker wordt verstrekt ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm met ingang van de datum van het verzoek voorlopige voorziening, 16 februari 2024, tot zes weken na de dag van bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Vanzelfsprekend worden de huidige inkomsten uit arbeid van verzoeker verrekend met het voorschot.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker een vergoeding van zijn proceskosten en griffierecht. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-. Als aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet het college deze vergoeding betalen aan de gemachtigde. Voor de toekenning voor andere proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. De voorzieningenrechter zal ook bepalen dat het college aan verzoeker het griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat aan verzoeker een voorschot wordt verstrekt ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm met ingang van de datum van het verzoek om een voorlopige voorziening, 16 februari 2024, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. T.W. Steenhoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.