ECLI:NL:RBAMS:2024:2169

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
AMS 23/6637
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woonkosten wegens voorliggende voorziening huurtoeslag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen op 19 mei 2023, en het college bleef bij deze afwijzing na het bezwaar van eiseres op 28 september 2023. De rechtbank behandelde het beroep op 25 maart 2024, waarbij eiseres en haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van het college aanwezig waren.

Eiseres had aangevoerd dat zij door de huurverhoging van haar particuliere verhuurder in financiële problemen was gekomen, en dat de huurtoeslag die zij ontving niet voldoende was om haar woonlasten te dekken. Zij verwees naar artikel 18 van de Participatiewet, waarin staat dat het college de bijstand moet afstemmen op de omstandigheden van de belanghebbende. De rechtbank oordeelde echter dat de huurtoeslag een toereikende voorliggende voorziening is, zoals bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet. De rechtbank volgde eiseres niet in haar betoog dat er aanleiding was voor afstemming van de bijstand, omdat zij geen aanvraag voor algemene bijstand had ingediend.

De rechtbank concludeerde dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht had afgewezen, en dat er geen sprake was van een zeer bijzonder geval dat afstemming rechtvaardigde. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waar eiseres naar verwees, was niet van toepassing op haar situatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. A.A. Bouwman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

(gemachtigde: mr. H.H.J. ten Hoope).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten.
2. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 19 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 september 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Toepasselijke regelgeving

4. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

Totstandkoming van het besluit

5. Eiseres heeft op 3 mei 2023 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor woonkosten. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat sprake is van een voorliggende voorziening, namelijk huurtoeslag.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Eiseres voert aan dat huurders die een woning huren van woningcorporaties in 2023 een huurverlaging hebben gekregen op grond van de Wet huurverlaging 2023 voor huurders met lager inkomen (de Wet huurverlaging). Omdat zij haar woning huurt van een particuliere verhuurder, heeft zij geen huurverlaging gekregen. Dit leidt ertoe dat de huurtoeslag die zij ontvangt achterblijft bij de huurprijs. Hierdoor houdt zij een inkomen over dat € 30,71 per maand onder het sociale minimum ligt. Volgens eiseres moet dit gerepareerd worden via de bijzondere bijstand. Zij verwijst hiervoor naar artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet (PW), waarin is bepaald dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
8. De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Eiseres ontvangt huurtoeslag. Volgens vaste rechtspraak is huurtoeslag voor woonkosten een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet (PW). [1] Ook in de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam is bepaald dat de Wet op de huurtoeslag in ieder geval als voorliggende voorziening wordt aangemerkt. [2] Er was voor het college dan ook geen reden om de aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten toe te wijzen.
9. Voor afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW ziet de rechtbank geen aanleiding. Voor zover eiseres hiermee bedoelt dat het college haar inkomen had moeten aanvullen tot het sociaal minimum omdat zij na het betalen van haar vaste lasten niet genoeg geld overhoudt om in haar levensonderhoud te voorzien, volgt de rechtbank eiseres hierin niet. Daarvoor had eiseres een aanvraag om algemene bijstand moeten indienen. Zij heeft echter een aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten ingediend. Voor zover eiseres bedoelt dat het college haar bijzondere bijstand voor woonkosten had moeten toekennen op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW overweegt de rechtbank het volgende. Nog daargelaten dat sprake is van een voorliggende voorziening, vindt afstemming alleen plaats in zeer bijzondere gevallen. Dit is vaste rechtspraak. [3] Van een zeer bijzonder geval is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dat de Wet huurverlaging niet op eiseres van toepassing is, is op zichzelf niet een omstandigheid die afstemming rechtvaardigt door naast de huurtoeslag ook nog bijzondere bijstand voor woonkosten toe te kennen. Uit de wetsgeschiedenis van de Wet huurverlaging blijkt dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om huurders met een lager inkomen die huren bij een particuliere verhuurder uit te sluiten van de huurverlaging. [4] Verder is het de eigen keuze van eiseres om een woning te huren van een particuliere verhuurder die een huurverhoging doorvoert die hoger is dan de stijging van de huurtoeslag. Eiseres ontvangt overigens een hogere huurtoeslag dan degenen die wél onder de Wet huurverlaging vallen. Er is dus (deels) al rekening gehouden met het feit dat eiseres niet onder de Wet huurverlaging valt.
10. Eiseres heeft zich nog beroepen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 september 2022. [5] Deze uitspraak is naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing op de situatie van eiseres. Er zijn twee belangrijke verschillen. Ten eerste ging het in die uitspraak om algemene bijstand voor de kosten van levensonderhoud en niet om bijzondere bijstand. Ten tweede ging het in die uitspraak om een echtpaar met een inkomen onder de bijstandsnorm én aanvullende bijstand dat als gevolg van de Afbouw Algemene heffingskortingen achteraf werd geconfronteerd met lagere toeslagen en een lager kindgebonden budget, waardoor zij per saldo een inkomen hadden dat lager was dan dat van gehuwden met bijstand die geen ander inkomen hadden. De Centrale Raad van Beroep zag hierin aanleiding om te bepalen dat het college het verschil tussen het inkomen van het echtpaar en dat van gehuwden met bijstand zonder ander inkomen moest compenseren door aan het desbetreffende echtpaar aanvullend algemene bijstand op grond van de PW toe te kennen. Eiseres verkeert niet in een vergelijkbare situatie. Zij lijdt geen financieel nadeel door de Wet huurverlaging, maar zij mist het financiële voordeel dat wel toevalt aan een groep huurders van sociale huurwoningen. Als zij al onder het sociaal minimum is gekomen, is dat dan ook niet het gevolg van de Wet huurverlaging, maar van de huurverhoging die haar particuliere verhuurder heeft doorgevoerd.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Participatiewet
Artikel 15
1. Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 18
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Amsterdam
Artikel 3.3. Voorliggende voorzieningen
1. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand wanneer er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, of als de betreffende kosten in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden beschouwd.
2. Als voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet wordt in ieder geval aangemerkt:
f. de wet op de huurtoeslag.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:874.
2.Artikel 3.3, tweede lid, onder f, van de Beleidsregels.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2022.
4.Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2022-2023, 36281 nr. 3, onder 4.2.