ECLI:NL:RBAMS:2024:2365

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
AMS 22/6115
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bewonersvergunning parkeren en de beoordeling van het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2024, in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G.H. Schoorl, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bewonersvergunning parkeren beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had zijn vergunning in 2007 verkregen, maar deze werd op 30 maart 2022 ingetrokken door verweerder, die bij het bestreden besluit van 10 november 2022 aan zijn beslissing vasthield. Eiser stelde dat de intrekking onzorgvuldig was en dat verweerder niet had ingegaan op zijn argumenten over de uitleg van een 'adresseerbaar object'. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft besloten de vergunning in te trekken, omdat er al een bedrijfsvergunning voor het adres was verleend, waardoor het maximum aantal te verlenen vergunningen was bereikt.

Daarnaast voert eiser aan dat de intrekking in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat hij erop mocht vertrouwen dat zijn vergunning rechtsgeldig was verleend. De rechtbank stelt echter vast dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel strikte eisen gelden, en dat de belangen van verweerder zwaarder wegen dan het belang van eiser. De rechtbank concludeert dat verweerder de vergunning in redelijkheid kon intrekken, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/6115

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. G.H. Schoorl),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bewonersvergunning parkeren.
1.2.
Met een besluit van 30 maart 2022 heeft verweerder de bewonersvergunning parkeren van eiser ingetrokken. Met het besluit van 10 november 2022 op het bezwaar van eiser (hierna: het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de bewonersvergunning parkeren van eiser terecht heeft ingetrokken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Adresseerbaar object
3.1.
Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. In het bestreden besluit is niet inhoudelijk ingegaan op de argumenten van eiser ten aanzien van de uitleg van een ‘adresseerbaar object’. Het adres [adres] [huisnummer] bevat namelijk een woning met zelfstandige opgang en voorzieningen en bevat daarnaast bedrijfsruimten met zelfstandige voorzieningen. Voor alle ruimten wordt de WOZ-waarde apart vastgesteld. Volgens eiser moet verweerder motiveren waarom het feitelijk onderverdeeld zijn in meerder gedeelten niet van belang is. Te meer omdat verweerder bij de verlening van de vergunning in 2007 op de hoogte was van de situatie.
3.2.
De rechtbank volgt eiser niet in deze beroepsgrond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen oordelen dat de parkeervergunning volgens de geldende regelgeving moest worden ingetrokken.
3.3.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening 2013 wordt onder een adres verstaan: een adresseerbaar object - dat wil zeggen een zelfstandig verblijfsobject, ligplaats of standplaats - zoals opgenomen in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), niet zijnde een nevenadres. Verweerder stelt daarom terecht dat de registratie in de BAG bepalend is. Dat op het adres [adres] [huisnummer] , Amsterdam wel meer WOZ-beschikkingen zouden zijn afgegeven maakt dit niet anders.
3.4.
Uit de BAG volgt dat in dit geval alleen het adresseerbare object met het adres [adres] [huisnummer] , Amsterdam als geheel in de BAG is opgenomen. Er zijn geen andere adresseerbare objecten, zoals objecten met een bedrijfsfunctie, opgenomen in de BAG met de benaming [adres] [huisnummer] , Amsterdam. Ook zijn er in de BAG geen afzonderlijke objecten opgenomen met de benaming [adres] [huisnummer] , met daarbij een huisletter of een huisnummertoevoeging. Dat een verzoek om aanpassing van de BAG is gedaan, omdat de registratie onjuist zou zijn, is daarbij niet gebleken. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat een belanghebbende bij gerede twijfel over de juistheid van een gegeven in de BAG, of het ontbreken van een gegeven in de adressenregistratie, bij de BAG kan verzoeken dit aan te passen.
3.5.
Omdat op het adres [adres] [huisnummer] derhalve sprake is van één adres zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening 2013, kan er op grond van artikel 6 van het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening 2013 (hierna: het Uitwerkingsbesluit) op het adres maximaal één bewonersvergunning worden verleend, die moet worden verminderd met reeds verleende bedrijfsvergunningen.
3.6.
Niet in geschil is dat voorafgaand aan de verlening van de parkeervergunning aan eiser al een bedrijfsvergunning voor het adres was verleend. Het maximum aantal te verlenen vergunningen op het adres was derhalve reeds bereikt, zodat aan de voorwaarden voor intrekking van de vergunning volgens artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening 2013 was voldaan. De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat de overschrijding van de in artikel 6 van het Uitwerkingsbesluit genoemde aantallen niet als voorwaarde bij of krachtens artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, de Parkeerverordening 2013 zou kunnen worden beschouwd.
Vertrouwensbeginsel
4.1.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Volgens eiser is met de WOZ-beschikkingen aangetoond dat de bewonersvergunning in 2007 rechtsgeldig is verleend en dat eiser er op mag vertrouwen dat dit gewekte vertrouwen wordt nagekomen.
4.2.
De rechtbank stelt in dit verband voorop, dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat aan verweerder toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden verleend. Dit zijn strikte eisen, waarvan in dit geval gezegd zou kunnen worden dat daaraan deels, voor de duur van de vergunning (zie ook hieronder), is voldaan. Vast staat immers dat eiser al jaren beschikt over een bewonersvergunning, verstrekt door een daartoe bevoegde persoon.
4.3.
Dit brengt echter niet mee dat verweerder de situatie niet kon herstellen. Het vertrouwensbeginsel strekt niet zo ver dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden nagekomen. Er kunnen belangen aanwezig zijn die zwaarder wegen dan het belang van eiser en het honoreren van het bij hem opgewekt vertrouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake. Verweerder hoeft niet te volharden in een gemaakte fout. Bovendien hebben parkeervergunningen als hier aan de orde slechts een beperkte geldigheidsduur. De vergunningen worden telkens voor een half jaar (stilzwijgend) verlengd, waarbij verweerder steekproefsgewijs controleert of nog aan de voorwaarden wordt voldaan. Eiser heeft toegelicht dat hij ook ieder half jaar voor de bewonersvergunning betaalt. Eiser mocht er ook om deze reden niet op vertrouwen dat de vergunning onbeperkt zou blijven gelden.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder de parkeervergunning daarom in redelijkheid intrekken.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de bewonersvergunning ingetrokken blijft. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.