ECLI:NL:RBAMS:2024:2365
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking bewonersvergunning parkeren en de beoordeling van het vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2024, in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G.H. Schoorl, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bewonersvergunning parkeren beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had zijn vergunning in 2007 verkregen, maar deze werd op 30 maart 2022 ingetrokken door verweerder, die bij het bestreden besluit van 10 november 2022 aan zijn beslissing vasthield. Eiser stelde dat de intrekking onzorgvuldig was en dat verweerder niet had ingegaan op zijn argumenten over de uitleg van een 'adresseerbaar object'. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft besloten de vergunning in te trekken, omdat er al een bedrijfsvergunning voor het adres was verleend, waardoor het maximum aantal te verlenen vergunningen was bereikt.
Daarnaast voert eiser aan dat de intrekking in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat hij erop mocht vertrouwen dat zijn vergunning rechtsgeldig was verleend. De rechtbank stelt echter vast dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel strikte eisen gelden, en dat de belangen van verweerder zwaarder wegen dan het belang van eiser. De rechtbank concludeert dat verweerder de vergunning in redelijkheid kon intrekken, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.