ECLI:NL:RBAMS:2024:2537

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
AMS 22_3742
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die zich sinds 2007 ziek heeft gemeld, heeft in 2022 een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid aangevraagd. De rechtbank beoordeelt of de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage door verweerder, vastgesteld op 38,73%, terecht is. Eiser stelt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat zijn medische beperkingen niet correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldoen. Eiser heeft zijn stellingen niet voldoende onderbouwd met medische stukken. De rechtbank oordeelt dat de geduide functies, waaronder huishoudelijk medewerker, geschikt zijn voor eiser, ondanks zijn klachten van chronische aard en ongeletterdheid. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen proceskosten vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. G.J. Mulder),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser per 10 februari 2022 gewijzigd vastgesteld op 38,73%.
Bij besluit van 18 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te doen naar het opleidingsniveau van eiser. Bij brief van 29 augustus 2023 heeft verweerder gereageerd. Bij brief van 20 december 2023 heeft eiser op de brief van verweerder gereageerd.
De rechtbank heeft partijen op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet aangegeven nogmaals te willen worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser was laatstelijk werkzaam als medewerker textielreiniging voor gemiddeld 38,50 uur per week. Op 2 januari 2007 meldde eiser zich ziek voor dit werk wegens psychische en lichamelijke klachten. Na het doorlopen van de WIA-wachttijd vond een beoordeling plaats. Per 30 december 2008 kreeg hij een loongerelateerde WGA-uitkering omdat hij voor 80 - 100% arbeidsongeschikt was verklaard op basis van arbeidskundige gronden. Vervolgens heeft eiser op 3 juni 2021 een verzoek om een herbeoordeling gedaan. Eiser meent namelijk dat hij door het tijdsverloop duurzaam arbeidsongeschikt kon worden geacht en dus recht zou hebben op een IVA-uitkering. In dat kader heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser per 10 februari 2022 voor 38,73% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de primaire arts van 29 januari 2022 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 9 februari 2022 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 januari 2022.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 mei 2022 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
9 juni 2022 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar de FML gewijzigd en een beperking toegevoegd ten aanzien van werken in forse koude en hij heeft de primair gestelde beperking op traplopen verder aangescherpt in de FML van 20 mei 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens een van de eerder geselecteerde functies verworpen en een functie vervangen door een soortgelijke functie. Vervolgens heeft hij het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser opnieuw berekend. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is eiser per
10 februari 2022 38,13% arbeidsongeschikt. Verweerder heeft aangegeven dat de hoogte van de uitkering niet wijzigt tot 29 februari 2024 en dat tegen die tijd wordt gekeken of eiser een loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering zal krijgen op grond van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 - 45%.
Standpunt van eiser
4. Eiser voert aan dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Volgens eiser heeft verweerder zijn medische beperkingen niet juist weergegeven in de FML. Eiser meent dat zijn klachten zijn toegenomen. Hij is dan ook van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Daarnaast stelt eiser dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat zijn klachten van chronische en progressieve aard zijn. Daarom is eiser niet in staat om de geduide functies uit te oefenen. Eiser voert tevens aan dat bij de geduide functies onvoldoende rekening is gehouden met zijn ongeletterdheid en opleidingsniveau.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder op goede gronden eiser per 10 februari 2022 voor 38,13% arbeidsongeschikt heeft geacht.
6. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen dient eerst te worden vastgesteld welke medische beperkingen eiser heeft en vervolgens wat de invloed van deze beperkingen is op zijn verdienvermogen. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Ten aanzien van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
7. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De primaire arts heeft eiser op 6 januari 2022 onderzocht op een spreekuur. Naar aanleiding van de door eiser ingediende bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medische oordeel van de primaire verzekeringsarts getoetst aan de hand van dossierstudie, informatie verkregen vanuit de hoorzitting en de in bezwaar verkregen informatie van de longarts. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser nogmaals onderzocht op een spreekuur. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de naar voren gebrachte klachten op een zorgvuldige en duidelijke manier heeft betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelaren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling en is het onderzoek zorgvuldig geweest.
8. Eiser vindt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank volgt hem niet in dit standpunt. Eiser heeft zijn stelling niet onderbouwd met medische stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat een uitzonderingssituatie in de zin van geen benutbare mogelijkheden niet aan de orde is bij eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom terecht de beperkingen van eiser weergegeven in een FML.
9. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt uit dat er geen beperkingen meer worden aangenomen in rubriek I, omdat deze beperkingen waren gesteld als gevolg van de verslavingsproblematiek. Echter is de verslavingsproblematiek bij eiser niet langer aan de orde. Daarbij stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat COPD GOLD II een matige vorm van COPD betreft, waarvoor voldoende beperkingen zijn aangenomen. Zo zijn er beperkingen aangenomen ten aanzien van tillen, dragen, duwen, trekken, lang lopen, traplopen, klimmen en werken in warmte en vochtige omgevingen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, buiten het verzekeringsgeneeskundig protocol voor COPD om, de aangenomen urenbeperking van
6 uur per dag en 30 uur per week in stand gelaten. Met betrekking tot de door eiser gestelde rugklachten meent de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze klacht volstrekt aspecifiek is, hetgeen tijdens het fysieke onderzoek werd bevestigd. Bovendien heeft eiser er wisselend last van en kan hij geen specifieke aanleiding voor de klacht noemen. Daarom neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarvoor geen aanvullende beperkingen aan. De reeds aangenomen beperkingen zijn overigens al rugontlastend. De rechtbank is gelet op wat hiervoor is weergegeven, van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed heeft gemotiveerd waarom er niet meer beperkingen dienen te worden aangenomen. Daartegenover staat dat eiser zijn stelling niet verder heeft onderbouwd met medische stukken. De rechtbank is van oordeel dat deze overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend zijn en volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt.
10. Voor zover eiser stelt dat zijn klachten chronisch en progressief van aard zijn, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ook van uitgaat dat de klachten van eiser chronisch van aard zijn, omdat hij in de prognose heeft vermeld dat de klachten van eiser waarschijnlijk hetzelfde zullen blijven. Verder wijst hij erop dat uit de recente informatie van de longarts volgt dat nog steeds sprake is van COPD GOLD klasse II en dat de gemeten waarden van de longen weliswaar iets zijn afgenomen ten opzichte van 2020 maar dat dit niet veel is. De verklaring daarvoor is vermoedelijk dat eiser weer is begonnen met het roken van 10-15 sigaretten per dag. Waarop de longarts hem dringend heeft geadviseerd om te stoppen met roken. De rechtbank vindt dat gelet op deze uitleg op datum in geding geen sprake was van een progressief ziektebeeld waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het vaststellen van de beperkingen geen of onvoldoende rekening mee heeft gehouden.
Ten aanzien van het arbeidsdeskundig onderzoek
11. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 9 juni 2022 eiser gelet op zijn beperkingen geschikt heeft geacht voor de functies van huishoudelijk medewerker gebouwen, medewerker beddenreiniging en huishoudelijk medewerker. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie als overige functie geselecteerd.
Zijn de geduide functies in medisch opzicht geschikt?
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de inzichtelijke arbeidsdeskundige onderbouwing bij de selectie van de functies aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, heeft de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser.
13. Eiser voert aan dat de functie van huishoudelijk medewerker niet geschikt is, omdat hij niet voldoet aan opleidingsniveau 2. Hij heeft namelijk maar drie jaar basisonderwijs gevolgd in Marokko en dus is geen sprake van voltooid basisonderwijs. Ook is sprake van ongeletterdheid. Bovendien is het arbeidsdeskundige onderzoek onzorgvuldig geweest omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiser niet heeft opgeroepen voor een gesprek, terwijl de rechtbank daartoe in de schorsingsbeslissing van 16 juni 2023 wel opdracht had gegeven.
Is het arbeidsdeskundige onderzoek zorgvuldig geweest?
14. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft met de brief van 26 juli 2023 aanvullende informatie opgevraagd bij eiser. Daarop heeft eiser met de brief van
11 augustus 2023 gereageerd. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 24 augustus 2023 nader gemotiveerd waarom eiser voldoet aan opleidingsniveau 2 en dat een gesprek op kantoor geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank vindt dat het arbeidsdeskundige onderzoek zorgvuldig is verricht. In de schorsingsbeslissing heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om nader onderzoek te doen naar het opleidingsniveau van eiser en hem daarvoor op te roepen voor een gesprek. Verweerder heeft van die laatste gelegenheid geen gebruik gemaakt. Dit maakt het onderzoek niet onzorgvuldig omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep schriftelijk concrete vragen aan eiser heeft gesteld, vervolgens dossieronderzoek heeft verricht en de antwoorden van eiser daarbij heeft betrokken. Op basis van die informatie is verweerder tot een nadere motivering gekomen. Uit de antwoorden van eiser bleek dat hij verder geen stukken had om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank kan verweerder volgen dat in dit geval een nader gesprek geen toegevoegde waarde meer had. Eiser heeft ook niet aangegeven wat er tijdens een gesprek meer uitgevraagd had moeten worden.
Heeft verweerder het opleidingsniveau juist vastgesteld?
15. De stelling van eiser dat hij niet voldoet aan opleidingsniveau 2 volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat in de arbeidsdeskundige rapportage van 3 februari 2009 staat vermeld dat eiser op zijn veertiende naar Nederland is gekomen en zijn lagere schoolopleiding in Marokko heeft gedaan. In Nederland heeft hij nog twee jaar onderwijs gehad, 1986-1987 LTS-timmeren en machinale houtbewerking zonder een diploma te hebben behaald. Bovendien staan in de bezwaargronden van 22 maart 2022 dat eiser het basisonderwijs heeft doorlopen, maar geen getuigschrift heeft. Pas op zitting wordt door eiser aangevoerd dat hij hooguit drie jaar basisonderwijs heeft genoten. De rechtbank overweegt dat eiser toen hij hierover werd bevraagd, geen reden heeft genoemd waarom hij maar hooguit drie jaar basisonderwijs heeft gevolgd en van wanneer tot wanneer hij precies basisonderwijs heeft gevolgd. Maar ook als de rechtbank ervan uitgaat dat eiser slechts enkele jaren het basisonderwijs in Marokko heeft gevolgd, dan mag, naar het oordeel van de rechtbank, verweerder toch het opleidingsniveau van eiser vaststellen op niveau 2. Volgens vaste rechtspraak [1] veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, danwel daarmee op een lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd, waarbij het niet relevant is of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Een betrokkene kan dus aan een bepaald opleidingsniveau voldoen door een combinatie van opleiding en werkervaring. De rechtbank oordeelt dat eiser, gelet op het volgen van een inburgeringscursus in Nederland, het volgen van een (of twee) jaar LTS en de werkervaring van eiser, bestaande uit tien maanden schoonmaakwerkzaamheden (2006-2007), gedurende drie jaar vrijwilligerswerk (2003-2006), twee jaar werkzaamheden in een drukkerij (1990-1992) en werkzaamheden als magazijnmedewerker (in de zomermaanden van 1985), voldoet aan opleidingsniveau 2.
16. Voor zover eiser stelt analfabeet te zijn, overweegt de rechtbank dat eiser op zitting heeft gezegd dat hij een beetje kan lezen, maar niet kan schrijven. Hij heeft in de kliniek geoefend met Nederlands schrijven, maar dat gaat nog niet soepel. Hij begrijpt het lezen niet altijd. Op het formulier ‘Vragenlijst Ziekte en re-integratie’ van 28 september 2007 is door of namens eiser ingevuld dat zijn leesvaardigheid van het Nederlands redelijk is. De rechtbank merkt op dat uit de eigen verklaring van eiser dus niet blijkt van analfabetisme. Bovendien strookt het gestelde analfabetisme niet met het volgen van een aantal jaren basisonderwijs, een inburgeringscursus en een jaar LTS. Hieronder zal de rechtbank de vraag beantwoorden of de laaggeletterdheid van eiser in de weg staat aan het kunnen uitoefenen van de geduide functies.
17. De rechtbank stelt vast dat voor de geduide functie van huishoudelijk medewerker (SBC- code 111333) als opleiding voltooid basisonderwijs vereist is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt dat de werkzaamheden in deze functie schoonmaakwerkzaamheden in een verpleeghuis betreffen. Hierbij krijgt de functionaris mondeling instructie en instructies via themakaartjes met plaatjes waarop de werkzaamheden staan afgebeeld. Deze werkzaamheden vereisen dus geen schrijf- of leesvaardigheden. Daarnaast geeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan dat de SVS basisopleiding schoonmaken een praktische opleiding is, waarbij lezen en schrijven nodig is op zeer basaal niveau. Het examen wordt enkel mondeling afgenomen. De rechtbank overweegt dat in deze functie minimaal sprake is van lezen en schrijven. De functie past derhalve bij het eigen standpunt van eiser dat hij slechts een beetje kan schrijven en lezen. De rechtbank acht eiser ook in staat om in de geduide functie huishoudelijk medewerker gebouwen (met SBC-code 111334) werkzaamheden af te tekenen op een checklist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de geduide functies geschikt zijn voor eiser.
Conclusie
17. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Dit betekent dat verweerder op goede gronden eiser per 10 februari 2022 voor 38,13% arbeidsongeschikt heeft geacht.
18. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2021:1120.