ECLI:NL:RBAMS:2024:2539

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
AMS 23_7357
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot subsidievaststelling op nihil in het kader van de NOW-3 en de gevolgen van niet tijdig aanvragen van definitieve berekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Wescon Group B.V. en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, Wescon Group B.V., had een voorschot van € 4.224,- ontvangen op basis van de NOW-3 regeling, maar verweerder heeft bepaald dat de definitieve tegemoetkoming niet kan worden berekend en dat het voorschot terugbetaald moet worden. Dit besluit is genomen omdat eiseres niet tijdig een definitieve berekening van de subsidie had aangevraagd.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 15 april 2024, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar indirect bestuurder. De rechtbank heeft overwogen dat de eiseres niet kan worden verweten dat zij de aanvraag voor de definitieve vaststelling van de subsidie niet tijdig heeft ingediend, omdat zij verhuisd was en de herinneringsbrieven niet had ontvangen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de subsidie op nihil vast te stellen, omdat eiseres niet aan de vereisten voldeed om in aanmerking te komen voor de subsidie. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft verweerder wel opgedragen het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/7357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

Wescon Group B.V. , te Aalsmeer, eiseres

(gemachtigde: mr. E. Hermans)
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een voorschot van € 4.224,- verstrekt op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3).
Met een besluit van 8 mei 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de definitieve tegemoetkoming (subsidie) op grond van de NOW-3 niet kan worden berekend en dat eiseres het voorschot moet terugbetalen.
Met een besluit van 24 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen in de persoon van haar indirect bestuurder, [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Op 4 januari 2021 heeft verweerder aan eiseres een voorschot verstrekt op grond van de NOW-3. Met een brief van 19 januari 2023 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij vóór 23 februari 2023 een definitieve berekening van de subsidie moet aanvragen aangezien het bedrag dat zij heeft ontvangen een voorschot was. Als zij dat niet doet, dan moet zij het voorschot volledig terugbetalen. Op 28 februari 2023 heeft verweerder eiseres nog een herinneringsbrief gestuurd en meegedeeld dat de termijn is verlengd en dat eiseres de subsidievaststelling tot en met 19 april 2023 kan aanvragen.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de subsidie is vastgesteld op nihil, omdat eiseres niet tijdig een definitieve berekening heeft aangevraagd. Daarom moet eiseres het voorschot van € 4.224,- terugbetalen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. In het bestreden besluit heeft verweerder, kort gezegd, het volgende vermeld. In de voorschotbeschikking staat dat eiseres een aanvraag voor een definitieve vaststelling zou moeten doen. De opening van het aanvraagloket is vervolgens onder de aandacht gebracht op de website en de landelijke radio. De herinneringsbrieven moeten worden beschouwd als een dienstverlening, daarom kunnen er geen rechten ontleend worden aan het niet of niet tijdig ontvangen van deze brieven. De verplichting om een definitieve berekening aan te vragen geldt immers ook zonder dat eiseres daarop wordt gewezen. Omdat eiseres niet voldoet aan de vereisten om in aanmerking te komen voor de subsidie, mag verweerder de subsidie op nihil vaststellen. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden waardoor eiseres geen tijdige aanvraag voor de vaststelling van de tegemoetkoming heeft ingediend.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres heeft de herinneringsbrieven niet ontvangen, omdat zij was verhuisd. Verweerder had deze omstandigheid moeten betrekken bij de beoordeling van de vraag of het eiseres kan worden verweten dat zij de definitieve berekening van de subsidie te laat heeft aangevraagd. De verhuizing was voor verweerder immers ook aanleiding om het te laat indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar te achten. Eiseres moet daarom alsnog de gelegenheid krijgen om een definitieve berekening van de subsidie aan te vragen.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-3 op nihil vast te stellen en het betaalde voorschot van eiseres terug te vorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. Vast staat dat eiseres niet voor het einde van de termijn op 19 april 2023 een aanvraag voor een definitieve vaststelling van de subsidie heeft ingediend en dat het digitale loket daartoe na die datum gesloten was. Een latere aanvraag via het loket was dus niet mogelijk. Eiseres heeft op de zitting weliswaar gesteld dat zij nadien een aanvraag heeft ingediend, maar zij heeft dit niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft op de zitting meegedeeld dat hij geen aanvraag heeft ontvangen. Daarom neemt de rechtbank als uitgangspunt dat eiseres geen aanvraag heeft ingediend.
Verwijtbaarheid van eiseres
7. De vraag die allereerst ter beoordeling voorligt is of eiseres kan worden verweten dat zij geen aanvraag heeft ingediend. De rechtbank vindt de verhuizing van eiseres waardoor zij de herinneringsbrieven niet heeft ontvangen, geen reden dat dit eiseres niet kan worden verweten. Hierna legt zij uit waarom.
8. In de voorschotbeslissing van 4 januari 2021 staat duidelijk dat eiseres voor de definitieve berekening van de subsidie opnieuw een aanvraag moet indienen. Daarin staat ook dat eiseres de website met informatie daarover, “uwv.nl/now”, in de gaten moet houden. Toen eiseres het voorschot ontving, wist zij dus dat zij nog een definitieve berekening moest aanvragen. Vervolgens heeft verweerder ondernemers begin 2023 via de landelijke radio en social media over de opening van het aanvraagloket van de NOW-3 op de hoogte gebracht. Eiseres kon begin 2023 dus weten dat zij de subsidievaststelling toen moest aanvragen. In het licht van deze omstandigheden kan de rechtbank het standpunt van verweerder volgen dat de herinneringsbrieven van 19 januari 2023 en 28 februari 2023 niet meer dan een extra service van verweerder waren. Ook als verweerder de herinneringsbrieven niet had verzonden had eiseres de definitieve berekening van de subsidie tijdig, vóór de sluitingsdatum op 19 april 2023, moeten aanvragen. Dat eiseres de brieven door haar verhuizing niet heeft ontvangen, maakt daarom niet dat haar niet kan worden verweten dat zij de subsidievaststelling niet heeft aangevraagd. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Vaststelling van de definitieve tegemoetkoming en belangenafweging
9. Verweerder heeft de subsidie op nihil vastgesteld omdat eiseres geen definitieve berekening heeft aangevraagd. De rechtbank leidt daaruit af dat verweerder gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid die hij op grond van artikel 4:44, vierde lid, van de Awb heeft. Daarin staat dat een bestuursorgaan de subsidie ambtshalve kan vaststellen als iemand geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie heeft ingediend. Dat betekent dat verweerder de subsidie op nihil mocht vaststellen. Het voorschot is daarom onverschuldigd aan eiseres betaald en zij moet het in beginsel aan verweerder terugbetalen..
10. Verweerder heeft een discretionaire bevoegdheid om een onverschuldigd betaald voorschot geheel of gedeeltelijk terug te vorderen van eiseres. [1] Dat betekent dat verweerder het bedrag van € 4.224,- kán terugvorderen, maar daartoe niet verplicht is. Het is aan verweerder of hij van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruik maakt. Verweerder moet daarbij wel een begrijpelijke afweging maken tussen het belang van een juiste subsidieverlening enerzijds en de individuele gevolgen voor eiseres anderzijds.
11. Ter zitting heeft verweerder erkend dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd, omdat de belangenafweging daarin zeer summier is toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het motiveringsgebrek hersteld in het verweerschrift. Het is niet aannemelijk dat eiseres is benadeeld doordat verweerder pas in het verweerschrift duidelijk heeft toegelicht waarom het belang om vast te houden aan de gestelde aanvraagtermijn zwaarder weegt dan het financieel nadeel van eiseres. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. De rechtbank ziet daarom aanleiding het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
13. Gelet op wat onder 10 is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt. Om dezelfde reden veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Hansen-Löve, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 25 van de NOW-3.