ECLI:NL:RBAMS:2024:2542

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
AMS 22_5332 en AMS 22_5347
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen exploitatievergunning McDonald’s niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan in de beroepen van eisers tegen een besluit van de burgemeester van Amsterdam, waarbij een exploitatievergunning voor een horecabedrijf van McDonald’s is verleend. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de exploitatievergunning inmiddels was verlopen en er geen procesbelang meer bestond voor de eisers. De rechtbank oordeelde dat de eisers geen reëel en actueel belang hadden bij de uitkomst van de procedure, aangezien de vergunning tot 1 januari 2024 geldig was en geen rechtsgevolgen meer had. De rechtbank heeft ook overwogen dat de formele rechtskracht van het besluit niet van toepassing was op de motivering ervan, waardoor deze niet onaantastbaar was. McDonald’s had aangevoerd dat een inhoudelijke beoordeling van de zaak belangrijk was voor toekomstige aanvragen, maar de rechtbank oordeelde dat de situatie in deze zaak anders was dan in eerdere jurisprudentie. De rechtbank heeft bepaald dat de burgemeester aan de eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt, omdat het procesbelang pas recent is komen te vervallen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee leden, en is bekendgemaakt op 17 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/5332 en 22/5347
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 4 april 2024 in de zaken tussen

enerzijds [eiseres] uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. van Heijningen),
en
[eiser]uit De Meern, eiser,
samen eisers,
en
anderzijds
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
McDonald’s Nederland B.V.(hierna McDonald ’s ),
(gemachtigden: mr. A.P. IJkelenstam en mr. A.L. Snippe).

Procesverloop

Met een besluit van 16 december 2020 heeft verweerder aan McDonald ’s een exploitatievergunning verleend voor een horecabedrijf aan de [adres 1] [huisnummer] in Amsterdam en meegedeeld dat voor het gebruik van de locatie aan [adres 1] [huisnummer] in Amsterdam als opslag geen exploitatievergunning is vereist.
Met een besluit van 29 september 2022 op het bezwaar van onder anderen eisers (het bestreden besluit) is verweerder bij zijn besluit gebleven en heeft hij voorschriften verbonden aan het gebruik van de verleende vergunning.
Eisers hebben ieder afzonderlijk beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. McDonald ’s heeft in een brief haar standpunt naar voren gebracht.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn echtgenote [naam] . Eiseres, McDonald ’s en verweerder hebben zich allen laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij zij heeft gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart de beroepen niet-ontvankelijk,
  • bepaalt dat verweerder aan eisers ieder het door hen betaalde griffierecht vergoedt, zijnde voor ieder een bedrag van € 184,-.

Overwegingen

1. De rechtbank komt tot het oordeel dat eisers geen procesbelang meer hebben omdat de exploitatievergunning waartegen hun beroepen zich richten is verleend tot 1 januari 2024 en dus geen effect meer heeft. Nu het besluit ten aanzien van [adres 1] [huisnummer] onlosmakelijk samenhangt met het besluit ten aanzien van de exploitatievergunning, geldt daarvoor hetzelfde.
2. Het procesbelang is het belang dat eisers hebben bij de uitkomst van de procedure, wat zij concreet met hun beroepen willen dan wel kunnen bereiken. Het gaat niet om de vraag of eisers gelijk hebben, het gaat erom of zij een reëel en actueel belang hebben bij het gelijk, als zij dat zouden hebben.
3. Eisers hebben gesteld dat zij ondanks dat de exploitatievergunning is verlopen, belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen. Zij vrezen dat het bestreden besluit formele rechtskracht heeft als de rechtbank daar geen inhoudelijk oordeel over geeft. Bij een nieuwe aanvraag zou verweerder immers kunnen teruggrijpen op de motivering van het bestreden besluit omdat dat onaantastbaar is geworden.
4. De rechtbank volgt eisers hier niet in. De formele rechtskracht van een besluit strekt zich niet uit tot de daaraan ten grondslag gelegde oordelen van feitelijke of juridische aard. Dat betekent dat de motivering van het bestreden besluit partijen niet bindt en niet onaantastbaar wordt. De formele rechtskracht van een besluit ziet alleen op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen. [1] In dit geval is de exploitatievergunning niet langer geldig en de vergunning heeft geen rechtsgevolgen meer. Van formele rechtskracht is dan ook geen sprake. De vrees dat het bestreden besluit formele rechtskracht krijgt vormt dus geen procesbelang.
5. McDonald ’s heeft er nog op gewezen dat zij een aanvraag tot verlenging van de exploitatievergunning heeft ingediend en dat naar aanleiding daarvan waarschijnlijk een vergelijkbaar geschil ontstaat als in de onderhavige zaak. Daarom is het volgens McDonald ’s van belang dat de rechtbank het onderhavige geschil inhoudelijk beoordeelt.
6. Zoals McDonald ’s terecht aanvoert kan het belang van een oordeel over de rechtmatigheid van een besluit zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij toekomstige besluiten. [2] In dit geval is echter een andere situatie aan de orde dan in de jurisprudentie waarnaar McDonald ’s heeft verwezen.
7. In die rechtspraak gaat het om besluiten die periodiek herhaald worden en waarvan op het moment van het beoordelen van het beroep duidelijk is dat de herhaalde aanvraag onder dezelfde omstandigheden plaats zal vinden, terwijl dan de mogelijkheid van tijdige effectieve rechtsbescherming er niet of onvoldoende is. In één van de door McDonalds aangehaalde situaties was verder ook sprake van een eerdere weigering van een aanvraag waarin bovendien (juist) geen nieuwe aanvraag voor een latere periode was gedaan. Dat is een heel andere situatie dan die welke hier voorligt.
8. Verweerder kan een nieuw besluit nemen op de nieuwe aanvraag en, zoals verweerder op de zitting heeft betoogd, zullen daarbij alle feiten en omstandigheden die dan gelden in aanmerking worden genomen. Daar staat deze uitspraak niet aan in de weg.
9 . McDonald ’s kan het restaurant op het adres [adres 1] [huisnummer] niet openen zolang zij daartoe geen exploitatievergunning heeft. Als zij het restaurant na het verkrijgen van een vergunning op korte termijn zou willen openen, kunnen eisers daartegen bezwaar maken en een voorlopige voorziening vragen. Er is dus geen risico dat er een “gat in de rechtsbescherming” ontstaat.
10. Ten slotte hebben eisers geen schade die zou kunnen leiden tot het aannemen van een procesbelang. Nu ook overigens niet is gebleken van procesbelang, zijn de beroepen niet-ontvankelijk.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Omdat het beroep geruime tijd geleden is ingesteld en het procesbelang daaraan pas kort geleden is komen te ontvallen, is er aanleiding om te bepalen dat verweerder aan ieder van eisers het betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mr. A.D. Belcheva en mr. E.M. Hansen-Löve, leden, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier.
griffier voorzitter
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4182.
2.McDonald ’s heeft gewezen op uitspraken van de Afdeling van 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4009, en van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:186.