ECLI:NL:RBAMS:2024:2615

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
23/5732
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Eenmalige energietoeslag 2022 op grond van de Participatiewet met proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de Eenmalige energietoeslag 2022, zoals geregeld in de Participatiewet. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen op 31 januari 2023, omdat eiser op de datum van zijn aanvraag niet geregistreerd stond met een vaste woon- en verblijfplaats in de Basisregistratie Personen (Brp). Eiser had bewust gekozen om zich niet in te schrijven met een vast adres, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het college niet onredelijk handelde door de aanvraag af te wijzen, gezien de letterlijke tekst van de Beleidsregels voor de energietoeslag. Eiser had weliswaar een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat er geen toezegging was gedaan door het college dat eiser recht had op de toeslag.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel een proceskostenvergoeding toe aan eiser van € 1.750,-, omdat het college had verzuimd om een verslag van de hoorzitting op te stellen, wat als een onzorgvuldigheid werd beschouwd. De rechtbank benadrukte dat het college verantwoordelijk is voor zorgvuldige taakuitvoering en dat het ontbreken van een verslag nadelig was voor de rechtspositie van eiser. De uitspraak werd mondeling gedaan, en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5732

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

18 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. El Haddouchi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder (het college)
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor Eenmalige energietoeslag 2022 (de energietoeslag) op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met een besluit van 31 januari 2023 afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 7 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.

Toelichting

2. Het college heeft de aanvraag van eiser om een eenmalige energietoeslag van 27 januari 2023 afgewezen, omdat eiser op de datum van zijn aanvraag niet beschikte over een in de Basisregistratie personen (Brp) geregistreerde vaste woon- en verblijfplaats. De afwijzing is gebaseerd op de ‘Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 gemeente Amsterdam’ (de Beleidsregels). De rechtbank moet beoordelen of het college de aanvraag heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Vrijstelling griffierecht
3. Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek, nadat het eerder voorlopig was afgewezen, alsnog toe. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat eiser minder verdient dan 95% van de bijstandsnorm. De rechtbank stelt verder vast dat de betalingstermijn die aan eiser is gesteld na de voorlopige afwijzing van zijn verzoek, op dit moment nog loopt. Omdat direct mondeling uitspraak wordt gedaan verleent de rechtbank vrijstelling om redenen van efficiëncy. De nota griffierecht die eiser heeft gekregen hoeft hij niet te betalen.
Inhoudelijke beoordeling
4. Eiser stelt dat, anders dan het college meent, hem op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beleidsregels, een toeslag toekomt. Hij stond weliswaar niet in de Brp ingeschreven met een vast woonadres, maar feitelijk woonde hij wel steeds op een vast adres. Hij heeft op dat adres ook energiekosten moeten betalen. Hij behoort daarmee tot de doelgroep die de Beleidsregels beogen te bereiken en heeft recht op de toeslag.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op de peildatum, 27 januari 2023, niet stond ingeschreven met een vast woonadres in de Brp. Het grootste deel van het jaar 2022, het jaar waarover de toeslag wordt verstrekt, stond hij in de Brp geregistreerd met enkel een briefadres. Partijen zijn het er ook over eens dat hij daardoor niet voldoet aan de
letterlijketekst van de voorwaarde die artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beleidsregels stelt.
6. Volgens eiser woont hij al vanaf ongeveer 2019 op de [adres] [huisnummer] . Hij heeft dat adres echter bewust niet opgegeven aan de gemeente, maar in plaats daarvan opgegeven dat hij dakloos was, zodat hij een briefadres van de gemeente zou krijgen. Door enkel een briefadres in de Brp te krijgen hoopte eiser onvindbaar te blijven voor deurwaarders in verband met lopende schulden. Eiser wilde een nieuwe start maken.
7. De rechtbank is van oordeel dat – gezien deze voorgeschiedenis – het college niet heeft af hoeven wijken van de letterlijke tekst van de Beleidsregels. Uitgaande van het verhaal van eiser heeft hij zelf een bewuste keuze gemaakt om zich niet met zijn vaste woonadres in te schrijven in de Brp. Deurwaarders en de gemeente zijn daarmee om de tuin geleid. Eiser heeft zelf bewust voor deze handelswijze gekozen, omdat dat voordelig voor hem was. De rechtbank is van oordeel dat het nadeel dat nu evenzeer aan deze handelswijze blijkt te zijn verbonden, voor zijn eigen risico moet blijven. Het is dan ook niet onredelijk dat de gemeente in dit geval niet van de letterlijke tekst van de Beleidsregel af wil wijken.
8. Eiser heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Dat beroep zal de rechtbank niet honoreren. Uitgaande van eisers stelling dat het college tijdens de hoorzitting op 22 juni 2023 heeft erkend dat hij een vaste woon- en verblijfplaats heeft, betekent dat nog niet dat er een toezegging is gedaan dat het college energietoeslag zou verlenen. Er zijn geen aanwijzingen dat zo een toezegging is gedaan.
9. De rechtbank zal het college wel veroordelen in de vergoeding van de proceskosten van eiser. In beroep is discussie ontstaan over wat er tijdens de hoorzitting in bezwaar wel of niet tussen partijen is gewisseld. Het hoort bij de zorgvuldige taakuitvoering van het college om een verslag te maken van de hoorzitting. In dit geval is dat niet gebeurd. Dat een bezwaarmedewerker op 19 oktober 2023 heeft gesteld dat hij zich de hoorzitting nog goed kan herinneren doet daar niet aan af. De rechtbank ziet namelijk ook geen reden om te twijfelen aan het geheugen en de herinnering van de gemachtigde van eiser daarover. Een verslag dat is opgemaakt kort na de hoorzitting dient er juist toe om meer duidelijkheid te geven over wat er is voorgevallen. Desnoods kan de juistheid daarvan dan ook direct worden betwist. Dat er geen verslag ligt, is een onzorgvuldigheid die te wijten is aan het college. De inschatting dat er geen verslag nodig zou zijn, bleek een onjuiste inschatting, die komt voor het risico van het college.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen energietoeslag krijgt. De proceskostenvergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (2 punten met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
11. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024 door
mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. J.N. Stam, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.