ECLI:NL:RBAMS:2024:2784

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
AMS 23/2058
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overname private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 14 mei 2024, in de zaak tussen eiser en de minister van Financiën, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om overname van private schulden beoordeeld. Eiser, gedupeerd door de toeslagenaffaire, had verzocht om overname van zijn schulden, maar de minister heeft dit geweigerd op basis van het Besluit betalen private schulden en de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank concludeert dat de hoofdsom van eisers schuld bij Defam niet opeisbaar was vóór de peildatum van 1 juni 2021, waardoor deze niet voor overname in aanmerking komt. Eiser heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de wet rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de schuld niet voldoet aan de vereisten voor overname en dat er geen onbillijkheid van overwegende aard is aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2058

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: mr. S. Ishak).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om zijn private schulden over te nemen.
1.1.
Met een besluit van 29 april 2022 (het primaire besluit 1) heeft de Sociale Banken Nederland (SBN) namens de minister de aanvraag van eiser op grond van het Besluit betalen private schulden (het Besluit) deels ingewilligd.
1.2.
Met een ander besluit van 29 april 2022 (het primaire besluit 2) heeft de minister besloten vijf van eisers schulden niet over te nemen.
1.3.
Met een besluit van 21 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [persoon] .
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen naar eisers beroep op de hardheidsclausule. De minister heeft bij brief van 1 augustus 2023 gereageerd en daarbij een herbeoordeling van het beroep op de hardheidsclausule van 31 juli 2023 meegezonden. Daarin heeft de minister dit beroep afgewezen. Eiser heeft hierop bij brief van 5 september 2023 laten weten het nog altijd niet eens te zijn met die afwijzing. Vervolgens heeft de minister bij brief van
19 oktober 2023 gereageerd. Bij brief van 28 maart 2024 heeft eiser een reactie gegeven.
1.7.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een tweede zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Eiser heeft de rechtbank laten weten nog een tweede zitting te wensen. De rechtbank heeft het beroep daarom op een zitting van 8 april 2024 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [persoon] .

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
2.1.
Eiser is gedupeerde van de toeslagenaffaire. Hij heeft op 10 februari 2022 schuldenlijsten aan de SBN gestuurd, waarop dertien schulden staan. Dit betreft een schuld bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en twaalf schulden bij de Belastingdienst Amsterdam. Verder gaat het om een op 13 maart 2017 ontstane vordering in verband met een door Defam aan eiser verstrekt krediet. De hoogte van het saldo op dat krediet was op 31 mei 2021 € 33.863,85. Eiser had op dat moment een betalingsachterstand van € 3.200,-.
2.2.
De SBN heeft namens de minister laten weten dat de opgegeven schulden, met uitzondering van de betalingsachterstand van € 3.200,- bij Defam, niet worden overgenomen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. De elf schulden bij de Belastingdienst en de schuld bij de RVO zijn geen private, maar publieke schulden en worden daarom niet overgenomen. De resterende hoofdsom van de schuld bij Defam wordt niet overgenomen omdat die niet vanwege betalingsachterstanden opeisbaar is geworden. Alleen de betalingsachterstand voor het krediet is overgenomen. Voor toepassing van de hardheidsclausule [1] bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat de schuld bij Defam een acuut probleem vormt. Verder is op
10 februari 2023 een huurwoning aan eiser en zijn gezin beschikbaar gesteld en biedt de gemeente brede ondersteuning aan het gezin.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat het krediet moet worden overgenomen omdat door gebrekkige informatie dan wel niet adequaat handelen door de overheid de vordering niet voor
1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Subsidiair stelt eiser dat het krediet met toepassing van de hardheidsclausule moet worden overgenomen. Eiser heeft een problematische schuld. Verder heeft de voormalige staatssecretaris van Financiën in een persoonlijk gesprek met eiser gezegd dat sprake is van een schrijnende situatie.
Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader
4. Ten tijde van de primaire besluiten van de minister gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit. Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per 2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wht. Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. [2] Besluiten over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden vanaf dan aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. [3] Verder dateert het in deze procedure ter toetsing voorliggende bestreden besluit van na 2 november 2022. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit stelde.
Vereisten overnemen schuld
5.
Op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht kunnen schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling, worden overgenomen. De schuld moet voldoen aan de volgende vereisten [4] :
a. de schuld is ontstaan na 31 december 2005;
b. de schuld is vóór 1 juni 2021 opeisbaar geworden;
c. de schuld is niet voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
6. Eiser heeft de minister overname verzocht van twaalf publieke schulden aan de overheid. Omdat artikel 4.1. van de Wht ziet op overneming en betaling van privaatrechtelijke schulden, heeft de minister daarom terecht geweigerd die schulden over te nemen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
7. Wel stelt eiser dat de hoofdsom van eisers schuld bij Defam volledig door verweerder had moeten worden overgenomen en dus niet alleen de betalingsachterstand van eiser bij Defam. De rechtbank volgt eiser hierin niet.
8. Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht bepaalt dat de resterende hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Niet in geschil is dat de hoofdsom van de schuld aan Defam niet door de betalingsachterstand opeisbaar is geworden.
Uit de memorie van toelichting van de Wht volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. [5] De rechtbank overweegt dat deze bepaling dwingend is geformuleerd. Dat volgens eiseres door toedoen van de minister de vordering niet voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden, welke stelling eiser overigens niet heeft onderbouwd, speelt daarom geen rol bij de vraag of die schuld had moeten worden overgenomen. Omdat de hoofdsom niet voor 1 juni 2021 door betalingsachterstanden opeisbaar is geworden, heeft de minister terecht vastgesteld dat de schuld van eiser aan Defam niet in aanmerking komt voor overname.
Hardheidsclausule
9. Eiser heeft zich verder beroepen op de hardheidsclausule uit artikel 9 van de Wht.
Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 van de Wht kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [6]
10. Op de zitting van 13 juli 2023 is besproken dat de minister geen aanleiding heeft gezien om de hardheidsclausule toe te passen. Een belangrijke reden daarvoor was dat eiser een ICT Hbo-opleiding zou hebben gevolgd, zodat hij uitzicht heeft op betaald werk. Op de zitting heeft eiser echter verklaard dat hij geen Hbo-opleiding heeft gevolgd, maar slechts een deelcertificaat heeft behaald. Hij heeft nog steeds geen werk en ook geen concreet zicht daarop. Omdat de minister ten onrechte in de veronderstelling was dat eiser een Hbo-opleiding heeft afgerond, wilde de minister nader beoordelen of er aanleiding bestond om de hardheidsclausule toe te passen en zo ja, op welke wijze. De rechtbank heeft de minister daartoe in de gelegenheid gesteld.
11. Met de herbeoordeling van het beroep op de hardheidsclausule van 31 juli 2023 heeft de minister geconcludeerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor eiser onevenredig wordt benadeeld en dit beroep afgewezen. Uit informatie die de minister op
28 juli 2023 per e-mail van de gemachtigde van eiser heeft ontvangen, is gebleken dat eiser maandelijkse lasten heeft van in totaal € 1.540,50, waarbij als aanvullende lasten nog een bedrag van € 650,- wordt opgegeven voor levensonderhoud. Dit bedrag wordt maandelijks contant geleend bij familie en vrienden. Het totale maandelijks inkomen van eiser bedraagt
€ 2.627,-. [7] Dit betekent dat er maandelijks een bedrag van € 437,- overblijft om te besteden. [8] Volgens de minister is daarom sprake van voldoende financiële ruimte om aan de maandelijkse afbetalingsverplichting aan Defam van € 400,- te voldoen. Niet is gebleken dat eiser over onvoldoende financiële middelen beschikt om hieraan te voldoen, aldus de minister. Verder betrekt de minister bij de beoordeling dat het inkomen van eiser in de toekomst zou kunnen stijgen Volgens de minister is niet gebleken dat eiser niet in staat is om te werken of een andere opleiding te volgen om zijn arbeidskansen verder te vergroten of binnen een andere branche aan het werk te gaan. Niet aannemelijk is gemaakt dat het zicht op stijging van het inkomen is uitgesloten, zeker als het werkperspectief afgezet wordt tegen de zeer gunstige arbeidsmarkt, aldus de minister.
12. Eiser stelt hier in zijn reactie van 5 september 2023 tegenover dat in zijn geval evident sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de toepassing van de Wht onevenredig is in verhouding tot de met die wet te dienen doeleinden. Eiser ziet zich immers dan alsnog geconfronteerd met een ernstig problematische schuld. Daarbij verwijst hij naar een brief van [de persoon 2] , sociaal raadsvrouw van het KOT-team. Eiser wijst verder op de regels van de beslagvrije voet, waaruit evident blijkt dat hij niet aan de aflossingsverplichting van € 400,- per maand kan voldoen. Het afbetalen van de schuld zal tientallen jaren duren. Verder zijn de vaste lasten die eiser heeft doorgegeven te laag ingeschat. Eiser vindt het onjuist dat de minister bij de beoordeling ook heeft betrokken of zijn inkomen in de toekomst kan stijgen. Ook bij een eventuele stijging van zijn inkomen geldt immers dat eiser zich nog tientallen jaren geconfronteerd ziet met het afbetalen van de schuld en de constante dreiging van beslaglegging. Daarbij zal het nog lang duren voordat eiser een baan vindt. Eisers schuld bij Defam staat dan ook de door de overheid beloofde nieuwe start in de weg. De schuld moet reeds hierom worden overgenomen.
13. In zijn reactie van 19 oktober 2023 heeft de minister opgemerkt dat de kosten voor levensonderhoud die eiser stelt te hebben nu € 1.250,- per maand bedragen, het dubbele van wat met de e-mail van 28 juli 2023 is doorgegeven (€ 650,-). Er is daarmee sprake van een forse uitgave en stijging van kosten aan levensonderhoud. Er is echter ruimte om het bestedingspatroon aan te passen. Verder blijkt uit de verklaring van [de persoon 2] dat eiser binnen een aanzienlijke tijd kans heeft op een vaste baan. Of er zicht is op een stijging van het inkomen wordt ook bij de beoordeling betrokken. De minister merkt nog op dat de hardheidsclausule niet bedoeld is als algemeen vangnet of kostenbesparende maatregel. De hardheidsclausule wordt enkel toegepast in gevallen waarin sprake is van een daadwerkelijk uitzichtloze situatie, zonder perspectief op enige verbetering. Daarvan is bij eiser geen sprake.
14. Eiser heeft zich in zijn reactie van 28 maart 2024 op het standpunt gesteld dat het niet juist is dat de opgegeven kosten voor levensonderhoud zijn gestegen, maar dat hij bij de bedragen die in eerste instantie zijn genoemd enkel is uitgegaan van wat er van zijn bankrekening is afgeschreven. Hierbij merkt eiser nog op dat bij de vaste lasten in ieder geval nog een bedrag aan energiekosten van ongeveer € 250,- per maand moet worden meegenomen. Eiser blijft verder bij zijn ingenomen standpunten over het zicht op stijging van zijn inkomen. Volgens eiser is de afwijzing van zijn verzoek tot overname van de schuld omdat deze niet voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden, mede gelet op de gebrekkige informatie van de overheid dan wel het niet adequaat handelen van de overheid, in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven zien om bijzondere omstandigheden aan te nemen als bedoeld in de hardheidsclausule. De rechtbank legt haar oordeel als volgt uit.
16. Eiser heeft duidelijk gemaakt dat hij als slachtoffer van de toeslagenaffaire in een (financieel) moeilijke situatie zit en dat hij zich in het kader van de hersteloperatie toeslagen opnieuw niet gehoord en niet geholpen voelt. De rechtbank begrijpt dat de toeslagenaffaire op eiser en zijn gezin – net als op vele andere slachtoffers van de toeslagenaffaire – een grote negatieve impact heeft, in verschillende aspecten van hun levens. De rechtbank kan in deze zaak echter alleen toetsen of de afwijzing van de minister om de hoofdsom van zijn schuld bij Defam over te nemen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De vraag is of in het geval van eiser sprake is van bijzondere omstandigheden die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende en uitzichtloze situatie leiden. De rechtbank is daarvan niet gebleken.
17. De rechtbank overweegt dat weliswaar duidelijk is welke inkomsten eiser op dit moment heeft, maar dat eiser zijn maandelijkse uitgaven niet inzichtelijk heeft gemaakt. Eiser heeft onder meer bankafschriften en een overzicht van zijn maandelijkse vaste lasten aan de minister doen toekomen, maar vervolgens gesteld dat de vaste lasten per maand op een hoger bedrag liggen en dat daar ook zijn energiekosten nog bij moeten worden opgeteld. Voor de rechtbank is hiermee de financiële situatie van eiser niet duidelijk geworden. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een schrijnende situatie. De rechtbank is daarom niet gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in de hardheidsclausule.
18. Op zitting heeft eiser nog gesteld dat – nog los van zijn persoonlijke financiële situatie – voor iemand in zijn situatie met een bijstandsuitkering en een dergelijke schuld per definitie sprake is van een schrijnende en uitzichtloze situatie. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Dat iemand een bijstandsuitkering ontvangt en een hoge schuld moet terugbetalen, betekent niet dat automatisch sprake is van een schrijnende en uitzichtloze situatie. De rechtbank vindt ook dat de minister bij de beoordeling van eisers beroep op de hardheidsclausule rekening heeft mogen houden met zijn arbeidsmogelijkheden, nu en in de toekomst. Het is immers niet ondenkbaar dat eiser (op termijn) zijn financiële positie kan verbeteren als hij een passende baan vindt, al dan niet in de IT-sector. Dat eiser nog geen baan heeft gevonden, betekent niet dat dit in de (nabije) toekomst niet zal lukken. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is als de lening van Defam niet wordt overgenomen, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
19. Verder heeft eiser op de zitting nog gewezen op het doel en de strekking van de Wht, namelijk het zoveel mogelijk zorgen voor een nieuwe start van toeslagenouders. Eiser stelt dat hem met de afwijzing van zijn verzoek om toepassing van de hardheidsclausule deze nieuwe start niet geboden wordt. De rechtbank overweegt dat de minister op de zitting heeft toegelicht dat hij bij zijn beoordeling kijkt naar twee componenten: enerzijds de financiële armslag en anderzijds het arbeidsperspectief van de toeslagenouder. Zo is in een andere zaak de hardheidsclausule wel toegepast en zijn schulden van de toeslagenouder in die zaak voor één jaar overgenomen. Dit omdat er voor die toeslagenouder, die een uitkering ontving en arbeidsongeschikt was geraakt, gedurende die periode geen verandering in haar financiële situatie meer mogelijk was. De rechtbank overweegt dat er in het geval van eiser geen sprake van een dergelijke situatie. Voor het oordeel dat de hardheidsclausule is verworden tot een 'wassen neus', zoals eiser stelt, is geen grond.
20. Eisers stelt nog dat hij niet goed geïnformeerd was over de ophanden zijnde regelingen in het kader van herstel van de toeslagenaffaire en dat hij daardoor de schuld bij Defam is blijven afbetalen, waardoor de hoofdsom van deze schuld niet voor de peildatum van 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Ook deze omstandigheid leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat de minister eisers beroep op de hardheidsclausule niet heeft mogen afwijzen. Er bestaat voor de minister dan wel de Belastingdienst/Toeslagen geen verplichting om eiser en andere toeslagenouders actief te informeren over ophanden zijnde wet- en/of regelgeving die op hun situatie ziet. Bovendien speelt de minister of de Belastingdienst/Toeslagen geen rol bij de keuze van eiser om zijn betalingsverplichtingen niet na te komen. De rechtbank overweegt overigens dat uit de wetgeschiedenis van de Wht blijkt dat de einddatum van 1 juni 2021 gekozen is om aan te sluiten bij de bekendmaking van die regeling, om zo te voorkomen dat met de wetenschap van het bestaan van die regeling nieuwe schulden worden aangegaan. [9] 21. Dat eiser de lening is aangegaan in het kader van de toeslagenaffaire en daarmee een causaal verband bestaat tussen de lening en de toeslagenaffaire, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de minister eisers beroep op de hardheidsclausule toch had moeten honoreren. Er is namelijk geen aanleiding om ervan uit te gaan dat het de wetgever is ontgaan dat er gedupeerde ouders zijn die leningen zijn aangegaan om terugvorderingen van de minister te betalen. In de wetsgeschiedenis van de Wht is namelijk vermeld dat het niet uitmaakt of een schuld is te herleiden tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag. [10]

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, rechter, in aanwezigheid van mr.
N. Galjee-Melehi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht.
2.Dit staat in artikel 9.2, eerste lid, onder j, van de Wht.
3.Dit staat in artikel 8.6 van de Wht.
4.Dit staat in artikel 4.1, tweede lid, van de Wht.
5.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 43 – 45.
6.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 162.
7.Eiser heeft een maandelijks inkomen van € 1.622.68, plus daarbij maandelijks een bedrag van € 307,- aan huurtoeslag, € 265,- aan zorgtoeslag en € 433,- aan kindgebonden budget.
8.Eisers totale inkomen van € 2.627,00 - € 1.540,50 – € 650,00 = € 437,-.
9.Zie noot 6, p. 130.
10.Zie noot 6, p. 41.