ECLI:NL:RBAMS:2024:3018

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
AMS 23/6324 en 23/6328
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving en omgevingsvergunningen voor berging, pergola en fietsenschuurtje in Weesp

Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin [eiseres] uit Weesp beroep heeft ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om handhaving en de verlening van omgevingsvergunningen voor een berging, pergola en fietsenschuurtje door vergunninghouders [naam 1] en [naam 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 13 december 2022 het handhavingsverzoek van [eiseres] heeft toegewezen, maar dat [eiseres] hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Vervolgens heeft het college op 14 april 2023 een omgevingsvergunning verleend aan [naam 1] voor de berging en pergola, en op 7 april 2022 aan [naam 2] voor het fietsenschuurtje. De rechtbank heeft de beroepen van [eiseres] ongegrond verklaard, oordelend dat de vergunningen terecht zijn verleend en dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn. De rechtbank concludeert dat de bouwplannen geen onevenredige gevolgen hebben voor de omgeving of het straatbeeld, en dat de vergunninghouders zich aan de bestemmingsplannen houden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gestelde privaatrechtelijke belemmeringen geen evident karakter hebben en dat de belangen van [eiseres] niet opwegen tegen de verleende vergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/6324 en 23/6328

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te Weesp, eiseres

(gemachtigde: mr. Y.O. Belkacem),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. H. de Groot).
Tevens hebben aan het geding deelgenomen:
[naam 1], te Weesp, en
[naam 2], te Weesp, vergunninghouders.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] , het college, [naam 1] en [naam 2] .

Procesverloop

Zaaknummer AMS 23/6324
Op [huisnummer 3] december 2022 heeft het college het handhavingsverzoek van [eiseres] toegewezen. Hiertegen heeft [eiseres] bezwaar gemaakt.
Op 14 april 2023 heeft het college aan [naam 1] een omgevingsvergunning verleend. Hiertegen heeft [eiseres] bezwaar gemaakt.
Op 12 september 2023 heeft het college de bezwaren van [eiseres] ongegrond verklaard
(het bestreden besluit I). [eiseres] heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Zaaknummer AMS 23/6328
Op 7 april 2022 heeft het college aan [naam 2] een omgevingsvergunning verleend. Hiertegen heeft [eiseres] bezwaar gemaakt.
Op 14 september 2023 heeft het college het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard
(het bestreden besluit II). [eiseres] heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 8 april 2024. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [naam 1] en [naam 2] zijn verschenen.

Overwegingen

1. [naam 1] heeft een berging en pergola geplaatst in de tuin naast zijn woning op het adres [naam 3] [huisnummer 1] in Weesp. Na een handhavingsverzoek van [eiseres] heeft het college geconstateerd dat de berging en de pergola van [naam 3] [huisnummer 1] zonder omgevingsvergunning zijn gebouwd. [naam 1] heeft vervolgens een legaliserende omgevingsvergunning aangevraagd en verkregen. [naam 2] heeft met omgevingsvergunning een fietsenschuurtje gerealiseerd in de tuin naast zijn woning op het adres [naam 3] [huisnummer 2] . [eiseres] kijkt vanuit haar woning op het adres [naam 3] [huisnummer 3] uit op de naast elkaar gelegen tuinen van [naam 1] en [naam 2] , die aan de achterzijde grenzen aan openbaar vaarwater (Smal Weesp).
1.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Stedelijk Gebied’ (hierna: het bestemmingsplan). De gronden op de locaties [naam 3] [huisnummer 2] en [naam 3] [huisnummer 1] hebben achtereenvolgens de bestemming ‘Gemengd-1’ en ‘Wonen’. De gronden op deze locaties hebben daarnaast de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie-1’, ‘Waarde-Beschermd stadsgezicht’ en ‘Waterstaat-Waterkering’.
Het bestreden besluit I ( [naam 3] [huisnummer 1] : berging en pergola)
2. Volgens het bestreden besluit I heeft [naam 1] met de aanvraag ter legalisatie kunnen voorkomen dat een bestuurlijke sanctie is opgelegd. De berging past binnen de bestemming ‘Wonen’. De pergola overschrijdt de maximale bouwhoogte van 2,25 meter met twaalf centimeter. Voor deze overschrijding wordt met toepassing van artikel 4, derde lid, van het Bor [1] afgeweken van het bestemmingsplan, aangezien deze dusdanig gering is dat er geen onevenredige gevolgen voor de omgeving of het straatbeeld zullen zijn. Volgens het advies van Ruimte en Duurzaamheid van 22 februari 2023 (hierna: het R&D-advies) tasten de berging en de pergola de dubbelbestemming ‘Waarde - Beschermd Stadsgezicht’ (planregel 29.1) niet aan. Er is geen evidente privaatrechtelijke belemmering, aldus het bestreden besluit I.
Het bestreden besluit II ( [naam 3] [huisnummer 2] : fietsenschuurtje)
2.1.
Volgens het bestreden besluit II voorziet het bouwplan in het realiseren van een overkapping (lees: een fietsenschuurtje) die zeven meter voor de voorgevel ligt. Dit is in strijd met het bestemmingsplan: een bijgebouw of overkapping mag niet op minder dan drie meter achter de voorgevel worden gebouwd (planregel 9.2.1., onder e). Van die bepaling wordt met toepassing van artikel 4, derde lid, van het Bor afgeweken. Gelet op de omvang van het fietsenschuurtje zijn de gevolgen voor het beschermd stadsgezicht minimaal en daarmee toelaatbaar. Het fietsenschuurtje tast de dubbelbestemming ‘Waarde - Beschermd Stadsgezicht’ (planregel 29.1) niet aan. Uit planregel 29.2 volgt niet eenduidig dat het fietsenschuurtje op de bestaande voorgevellijn moet worden gebouwd, mede omdat erfbebouwing ondergeschikt moet blijven ten opzichte van het hoofdgebouw. In geval van strijd met planregel 29.2 heeft het realiseren van het fietsenschuurtje dusdanig geringe gevolgen voor de omgeving dat dit ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht. Er is geen evidente privaatrechtelijke belemmering, aldus het bestreden besluit II.
Juridisch kader
3. De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van de beroepen
Zaaknummer 23/6324 (berging en pergola [naam 3] [huisnummer 1] )
4. [eiseres] stelt dat het college het handhavingsverzoek ten onrechte heeft toegewezen, zonder een last op te leggen.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het besluit van 13 december 2022 staat dat het een te legaliseren overtreding betreft. Al op 28 december 2022 heeft [naam 1] een legaliserende aanvraag ingediend en op 14 april 2023 heeft het college de omgevingsvergunning aan [naam 1] verleend. De rechtbank is het daarom met het college eens dat terecht geen last is opgelegd om de berging en de pergola te verwijderen.
5. Verder betoogt [eiseres] dat het college bij de beoordeling van het overschrijden van de maximale bouwhoogte van de pergola met twaalf centimeter, heeft nagelaten te betrekken dat in het beschermd stadsgezicht uitsluitend aaneengesloten mag worden gebouwd binnen de bouwvlakken op de bestaande voorgevellijn (planregel 29.2). De rechtbank is dit niet met [eiseres] eens en overweegt daartoe als volgt.
5.1.
Uit planregel 29.2 volgt dat niet alleen mag worden gebouwd ter ‘ondersteuning en versterking van het beschermd stadsgezicht’, maar ook ‘ten dienste van de bestemming’. De gronden hebben de bestemming ‘Wonen’. De berging en de pergola staan ten dienste van deze bestemming. Verder is de rechtbank het met het college eens dat met ‘gebouwen’ in planregel 29.2 wordt gedoeld op hoofdgebouwen en niet (mede) op erfbebouwing, zoals een berging. Erfbebouwing heeft een ondergeschikt karakter en moet om die reden (ruim) achter de in planregel 29.2 bedoelde voorgevellijn liggen. Een andere uitleg van deze planregel zou naar het oordeel van de rechtbank juist afbreuk doen aan het beschermd stadsgezicht. Dit ligt ook in lijn met het R&D-advies.
5.2.
In het R&D-advies wordt geconcludeerd dat de planwetgever met de nadrukkelijke keuze voor een woonbestemming heeft bedoeld een minder grote rol toe te kennen aan de waarde van het beschermd stadsgezicht, althans voor dit perceel. Het bestemmingsplan maakt het realiseren van gesloten bebouwing (bijvoorbeeld een aanbouw, uitbouw of bijgebouw) op deze gronden mogelijk. Dan kan in redelijkheid niet worden aangevoerd dat een berging en een (open) pergola ruimtelijk niet toelaatbaar zijn. De pergola is aan de waterzijde gevestigd en overschrijdt de maximale bouwhoogte met slechts 12 centimeter. Dit heeft nagenoeg geen impact op het straatbeeld en geeft geen overlast door schaduwwerking op de naastgelegen woningen. Er is dan ook geen aantasting van de te beschermen waarden van het stadsgezicht, aldus het R&D-advies.
5.3.
Wanneer een deskundigenadvies aan de besluitvorming ten grondslag wordt gelegd, moet het bestuursorgaan beoordelen of het deskundigenadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. De uitkomst van het advies kan dan slechts met succes worden bestreden met een contra-expertise van een deskundige. [eiseres] heeft geen deskundig tegenadvies ingebracht.
6. [eiseres] betwist dat de berging en de pergola een minimaal effect hebben op de omgeving, aangezien zij recht op vrij uitzicht heeft, gelet op een document van 15 december 1868. De omgevingsvergunning voor de berging en de pergola is dus toegekend in strijd met een evidente privaatrechtelijke belemmering, aldus [eiseres] .
6.1
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening komt aan bestaande privaatrechtelijke verhoudingen geen doorslaggevende betekenis toe. Dit is slechts anders als op voorhand duidelijk is dat deze verhoudingen aan de verwezenlijking van de vergunde activiteit in de weg staan. Voor het antwoord op de vraag of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, is de burgerlijke rechter de eerst aangewezen rechter. De bestuursrechter zal daarom pas tot dit oordeel komen, wanneer zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven. Deze belemmering heeft dan een evident karakter. Dit is vaste rechtspraak. [2]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde privaatrechtelijke belemmering geen evident karakter heeft, alleen al omdat het zonder uitgebreid nader onderzoek niet duidelijk is of en zo ja welk recht [eiseres] kan ontlenen aan het document van 15 december 1868.
Zaaknummer 23/6328 (fietsenschuurtje [naam 3] [huisnummer 2] )
7. [eiseres] betoogt dat de wijziging van de locatie van het fietsenschuurtje naar één meter voor de voorgevel, geen wijziging van onderschikte aard is, waarvoor een nieuwe aanvraag had moeten worden ingediend.
7.1.
Belangrijk bij de beoordeling of een wijziging van ondergeschikte aard is, is het antwoord op de vraag of de ruimtelijke uitstraling van het oorspronkelijke bouwplan verandert en daarmee ook de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw. De vraag of zich een wijziging van ondergeschikte aard voordoet moet per concreet geval beoordeeld worden. Als de wijziging van de oorspronkelijke aanvraag zodanig ingrijpend is dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan gesproken kan worden, moet een nieuwe aanvraag worden ingediend. [3]
7.2.
De verplaatsing met één meter brengt geen wijziging aan in de uiterlijke verschijningsvorm van het fietsenschuurtje en evenmin in de ruimtelijke uitstraling daarvan. De rechtbank oordeelt dan ook dat de wijziging van het bouwplan niet anders dan als een wijziging van ondergeschikte aard kan worden aangemerkt. Deze beroepsgrond faalt.
8. [eiseres] betwist dat het fietsenschuurtje weinig effect heeft op de omliggende omgeving en geen hinder geeft, aangezien in het beschermd stadsgezicht uitsluitend aaneengesloten mag worden gebouwd binnen de bouwvlakken op de bestaande voorgevellijn (planregel 29.2).
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat zij heeft overwogen in 5.1. en 5.2. Zij betrekt hierbij dat het college in het bestreden besluit II heeft geconcludeerd dat het fietsenschuurtje de te beschermen waarden van het stadsgezicht niet aantast, met verwijzing naar een advies van de afdeling Ruimte en Duurzaamheid (de rechtbank begrijpt: het R&D-advies). [eiseres] heeft geen deskundig tegenadvies ingebracht.
9. Verder betoogt [eiseres] dat de cultuurhistorische en architectonische waarden niet behouden blijven, aangezien zij recht op vrij uitzicht heeft, gelet op een document van 15 december 1868. De omgevingsvergunning voor het fietsenschuurtje is dus toegekend in strijd met een evidente privaatrechtelijke belemmering, aldus [eiseres] .
9.1.
De rechtbank oordeelt dat de gestelde privaatrechtelijke belemmering geen evident karakter heeft en verwijst daarvoor naar wat zij hierover in 6.2. heeft overwogen.
Conclusie en gevolgen
10. De beroepen zijn ongegrond. [eiseres] krijgt dus geen gelijk. Zij krijgt daarom haar
proceskosten en het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Is uw zaak spoedeisend en moet al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist dat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.
Bijlage
Bestemmingsplan ‘Stedelijk Gebied’
Planregel 9.1, onder i en l, luidt:
9.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen inclusief een aan huis gebonden beroep of bedrijf, zoals bepaald in lid 33.2;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
Planregel 23.1, onder a en l, luidt:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroep of bedrijf, zoals bepaald in lid 33.2;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven, tuinen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden.
Planregel 29.2., onder a, luidt:
Op of in de in lid 29.1 bedoelde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van de ondersteuning en versterking van het beschermd stadsgezicht en ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
de gebouwen uitsluitend aaneengesloten binnen de bouwvlakken worden gebouwd op de bestaande voorgevellijn.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.10, onder a en c, luidt:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, luidt:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 4, derde lid, luidt:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m².

Voetnoten

1.Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.Zie bijvoorbeeld uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (Afdeling) 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4314 (overweging 8.2.).
3.Zie bijvoorbeeld uitspraak Afdeling 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2677, (overweging 3.1.)