ECLI:NL:RBAMS:2024:3076

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
23/780
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en beoordeling arbeidsongeschiktheid van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2024, met zaaknummer AMS 23/780, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, een 56-jarige man uit Polen, heeft sinds 2007 voor verschillende Nederlandse werkgevers gewerkt en heeft zich op 20 maart 2020 ziek gemeld. De aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat eiser per 18 maart 2022 slechts 10,93% arbeidsongeschikt werd geacht, wat onder de wettelijke ondergrens van 35% ligt.

De rechtbank constateert dat eiser niet aanwezig was op de zitting, maar dat zijn gemachtigde wel aanwezig was. Eiser heeft medische stukken overgelegd, waaronder een brief van zijn behandelend internist, waarin hij stelt dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de internist niet gespecialiseerd is in verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat zijn stellingen niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft ook gekeken naar de medische beperkingen die door de verzekeringsarts zijn vastgesteld en concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de mogelijkheid van eiser om de geduide functies uit te voeren, mits rekening wordt gehouden met zijn medische beperkingen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en de beslissing is genomen door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/780

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Polen), eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA [1] -uitkering.
1.2.
Met het primaire besluit van 19 juli 2022 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 december 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024. Eiser was niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van de besluiten

2.1.
Eiser is een 56-jarige man die woonachtig is in Polen. Vanaf 2007 heeft hij voor verschillende Nederlandse werkgevers gewerkt. Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als orderpicker voor gemiddeld 39,70 uur per week. Op 20 maart 2020 heeft hij zich ziek gemeld. Na het doorlopen van de wachttijd heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd.
2.2.
Eiser is naar aanleiding van zijn aanvraag op 1 juli 2022 door middel van beeldbellen gezien door een verzekeringsarts van verweerder. Bij eiser is volgens de verzekeringsarts sprake van een hartritmestoornis, hypertensie en gewrichtspijn. De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van het lichamelijk en psychisch onderzoek diverse beperkingen opgelegd in zowel de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, als de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Daarnaast is eiser beperkt voor ’s nachts werken en dient hij op regelmatige werktijden te werken. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geduid die eiser, gelet op zijn beperkingen, zou kunnen uitvoeren. De aanvraag van eiser is afgewezen, omdat hij per 18 maart 2022 10,93% – en dus minder dan 35%, de wettelijke ondergrens – arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarfase de beperkingen zoals opgelegd door de primaire verzekeringsarts akkoord bevonden.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Hoewel eiser enkel in de Poolse taal stukken heeft aangeleverd, is het de rechtbank duidelijk dat hij zich niet kan vinden in de besluiten van verweerder. Eiser vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en wijst daarbij in het bijzonder op de brief van zijn behandelend internist van 8 augustus 2022. De rechtbank heeft ook een week voor de zitting van eiser medische stukken ontvangen. Hieruit blijkt dat eiser recentelijk een ongeluk heeft gehad en enkele dagen opgenomen is geweest in het ziekenhuis. Eiser heeft niet verzocht om de behandeling van zijn zaak uit te stellen. De rechtbank heeft dan ook de zaak op de zitting met verweerder besproken.
3.2.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per
18 maart 2022(de datum in geding) niet te laag heeft vastgesteld. Het recente ongeluk van eiser kan in deze procedure dan geen rol spelen.
3.3.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Eiser heeft in voorgaande procedures bij verweerder zijn beklag gedaan over de onderzoeken van de Poolse instelling voor sociale zekerheid. Eiser heeft in het verleden afgezien van verdere onderzoeken in Polen en is ook niet voor een onderzoek naar Nederland gekomen. Verweerder heeft met behulp van een tolk, via een videoverbinding, eiser gesproken. Hieruit heeft verweerder inzicht gekregen in de gezondheidsproblemen van eiser tijdens het dagelijks leven. Verder heeft verweerder alle door eiser overgelegde medische stukken in de Poolse taal vertaald en betrokken bij de verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling.
4.2.
Uit de medische stukken blijkt dat eiser gezondheidsklachten ervaart. Deze klachten zijn ook medisch geobjectiveerd. Onder meer de diagnoses lumbaal sacrale radiculopathie, paroxysmaal atriumfibrilleren, hypertensie en hypertriglyceridemie zijn gesteld.
4.3
Verweerder neemt ook aan dat eisers oude werk te zwaar voor hem is. Maar verweerder heeft ook gekeken of ander werk door eiser gedaan kan worden.
4.4
De verzekeringsartsen van verweerder hebben vanwege eisers klachten meerdere beperkingen aangenomen. Zo zijn onder meer beperkingen aangenomen ten aanzien van veelvuldig staan, tillen en lopen.
4.5
De internist heeft meermaals over (korte) periodes van ongeveer 30 dagen gesteld dat eiser niet in staat was om fysieke arbeid te verrichten. Deze stelling heeft de internist echter niet onderbouwd. Daarbij komt dat de internist niet is gespecialiseerd in verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Hoewel aan de bevindingen van de internist zeker enige waarde toekomt, geeft deze enkele stelling geen reden om eiser voor een lange periode volledig arbeidsongeschikt te achten.
4.6
Verder wordt in de medische informatie gesproken over te veel medicijngebruik en te veel behandelingen. De vraag is of de combinatie van medicijnen in eisers geval goed op elkaar is afgestemd of juist leidt tot extra gezondheidsklachten. Eiser gebruikt bijvoorbeeld medicatie die hij via het internet heeft gevonden, maar niet afkomstig is van zijn behandelend medicus.
4.7
Voor eiser zijn er wel mogelijkheden tot behandeling. Er is geen sprake van een eindsituatie zonder uitzicht op verbetering. De conclusies en de aangenomen beperkingen die volgens verweerder uit alle medische informatie voortvloeien, komen de rechtbank dan ook niet onlogisch voor.
4.8.
De rechtbank ziet geen reden om eraan te twijfelen dat eiser – indien rekening wordt gehouden met deze medische beperkingen – de geduide functies kan uitvoeren. Daarbij neemt de rechtbank nog in overweging dat het bij die functies gaat om zeer licht werk.

Conclusie en gevolgen

5. Eiser krijgt ongelijk. Verweerder heeft dan ook de WIA-aanvraag van eiser kunnen afwijzen. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.