ECLI:NL:RBAMS:2024:3163

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
AMS 24/1377 en 24/1538
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de beslagvrije voet in het kader van een voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de vaststelling van de hoogte van zijn beslagvrije voet behandeld. Verzoeker, die een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet, is het niet eens met de hoogte van de beslagvrije voet die door een deurwaarder is vastgesteld op € 843,-. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat hem meedeelde dat hij dit bedrag per maand overhoudt om van te leven. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om de uitvoering van dit besluit op te schorten totdat op zijn bezwaar is beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 21 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoeker aanwezig was, maar verweerder zich afmeldde. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heropend en partijen gevraagd om aanvullende informatie. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat de hoogte van de beslagvrije voet niet onjuist is vastgesteld en dat verweerder op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan het beslag. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond, met als gevolg dat verzoeker geen gelijk krijgt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgerlijke rechter bevoegd is om te beoordelen of de beslagvrije voet tot een juist bedrag is vastgesteld en dat de bestuursrechter daar niet over kan oordelen. Verweerder is gehouden om uitvoering te geven aan het beslag en de voorzieningenrechter kan enkel toetsen of verweerder binnen de kaders van het beslag is gebleven. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 24/1377 & AMS 24/1538
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker & eiser,

(gemachtigde: mr. B. Mous),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. D. Brandt-van Es).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de vaststelling van de hoogte van zijn beslagvrije voet. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij ook op het beroep. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en [bewindvoerder] (de bewindvoerder van verzoeker). Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.2.
Na de zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heropend en verweerder verzocht om aan te geven welke informatie hij aan de deurwaarder heeft verstrekt. Daarna hebben partijen meermaals schriftelijke standpunten uitgewisseld.
1.3.
De rechtbank heeft partijen vervolgens verzocht kenbaar te maken of zij een nadere zitting nodig vinden. Partijen hebben daar niet op gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Verzoeker ontvangt een uitkering op grond van de Ziektewet (hierna: de Zw-uitkering). Een deurwaarder van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) heeft op
11 oktober 2023 executoriaal derdenbeslag gelegd op de Zw-uitkering. De beslagvrije voet is door de deurwaarder op 9 januari 2024 vastgesteld op € 843,-.
2.1.
Met een besluit van 24 januari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat hij vanaf 24 januari 2024 € 843,- per maand overhoudt om van te leven. Het bedrag boven de beslagvrije voet betaalt verweerder uit aan [bedrijf] .
2.2.
Verzoeker is het daar niet mee eens en heeft daarom bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Daarnaast heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de uitvoering van het primaire besluit wordt opgeschort totdat op het bezwaar is beslist en eerder ingehouden betalingen alsnog aan verzoeker worden vrijgegeven.
2.3.
Met het bestreden besluit van 5 maart 2024 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en is hij bij het primaire besluit gebleven. Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld. Zijn verzoek om een voorlopige voorziening wordt op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelijkgesteld met een verzoek dat is gedaan hangende dit beroep.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
De hoorzitting
4. Verzoeker stelt dat verweerder hem ten onrechte niet heeft uitgenodigd voor een hoorzitting.
4.1.
De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Onder het kopje “afzien van een hoorzitting” in het bezwaarschrift staat: “
Cliënt persisteert in de gronden van bezwaar en ziet geen aanleiding om de gronden nog nader bij een hoorzitting toe te lichten en verzoekt derhalve tot het nemen van een beslissing op bezwaar.” Verweerder mocht dit opvatten als een verklaring geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord, zoals bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb en mocht dus afzien van een hoorzitting.
Stukken
5. Verzoeker stelt verder dat hij in de bezwaarfase ten onrechte het dossier en de onderliggende stukken niet van verweerder heeft ontvangen. Daardoor heeft hij onnodig kosten moeten maken voor rechtsbijstand.
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet gehouden is om deze stukken uit eigen beweging toe te zenden. Op grond van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb hoeft verweerder alleen op verzoek afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te sturen. Verzoeker heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verzoeker daarom niet.
De hoogte van de beslagvrije voet
6. Daarnaast stelt verzoeker dat de beslagvrije voet te hoog is vastgesteld. Dat komt omdat verweerder onjuiste informatie aan de deurwaarder heeft verstrekt. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat verzoeker een netto inkomen heeft van €1.487,-. Hij ontvangt alleen een Zw-uitkering van € 895,45 netto. De beslagvrije voet is volgens de bewindvoerder van verzoeker 95% van € 895,45 dus € 850,56 per maand. Dan mag er maximaal € 44,77 worden ingehouden. Verzoeker heeft niet voldoende geld om eten te kopen en om in zijn levensonderhoud te voorzien. Er zijn zwaarwegende omstandigheden om de beslagvrije voet verder te verhogen dan wel af te zien van afdrachten aan zijn schuldeiser, nu er een noodtoestand is ontstaan in zijn bestaansminimum. Naast de gevraagde voorlopige voorziening en de in beroep gevorderde vernietiging van het bestreden besluit, verzoekt verzoeker de voorzieningenrechter om te bepalen dat de deurwaarder het teveel ingehouden bedrag van € 125,68 terugstort naar verweerder zodat verweerder dit kan storten naar verzoeker. Ook wil verzoeker graag inzage krijgen in de inkomensgegevens die verweerder aan de deurwaarder heeft verstrekt.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij gehouden is om uitvoering te geven aan het beslag. Het bezwaar en beroep kan dus alleen gaan over de vraag of verweerder het beslag op een juiste manier heeft uitgevoerd en niet over het beslag zelf. Verzoeker kan dus geen bezwaar of beroep instellen tegen (onder meer) de hoogte van de door de beslaglegger vastgestelde beslagvrije voet. Bij vragen en verzoeken over de berekening van de beslagvrije voet dient verzoeker zich tot de deurwaarder te wenden. Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder (deels) inzichtelijk gemaakt welke informatie in het SNG-portaal staat en een uitdraai van Suwinet overgelegd waarop het SV-loon van verzoeker te zien is. Verweerder stelt dat de deurwaarder bij hem geen schriftelijke uitvraag heeft gedaan naar de inkomensgegevens van verzoeker. Sinds 1 januari 2021 vindt de informatievoorziening volledig digitaal plaats via het zogenoemde ‘SNG-portaal’. Dit portaal wordt gevuld met inkomensgegevens uit de polisadministratie van verweerder. De deurwaarder maakt vervolgens op basis van de gegevens uit dit portaal een berekening van de beslagvrije voet. Verweerder kan niet nagaan welke inkomensgegevens de deurwaarder heeft gebruikt voor de berekening van de beslagvrije voet. Daarvoor moet verzoeker bij de deurwaarder zijn. Verweerder stelt tot slot dat hij binnen de kaders van het beslag is gebleven doordat hij vanaf februari 2024 de gewijzigde beslagvrije voet van € 843,- heeft toegepast. Dat komt overeen met de betaalspecificatie van 23 februari 2023 waaruit blijkt dat verweerder € 843,- netto aan Zw-uitkering aan verzoeker heeft uitbetaald.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) [1] volgt dat bezwaren over een beslag en de omvang van de beslagvrije voet kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter. Verweerder is als derdenbeslagene gehouden om volledige medewerking te geven aan het beslag en mag de geldigheid en omvang daarvan niet beoordelen. De bestuursrechter mag daarover ook niet oordelen. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing zoals in deze zaak voorligt, moet het gelegde beslag en de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet als een gegeven worden aanvaard. De voorzieningenrechter moet haar toetsing daarom beperken tot de vraag of verweerder bij het nemen van zijn beslissing is gebleven binnen het kader van het beslag.
6.3.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan het beslag. De deurwaarder heeft de beslagvrije voet bepaald op € 843,- en dat bedrag betaalt verweerder aan Zw-uitkering aan verzoeker uit. De burgerlijke rechter is bevoegd om te beoordelen of de beslagvrije voet tot een juist bedrag is vastgesteld en of er al dan niet zwaarwegende omstandigheden zijn om de beslagvrije voet verder te verhogen. De voorzieningenrechter kan en mag daar als bestuursrechter simpelweg niet over oordelen. Uit de na de zitting door verweerder overgelegde informatie blijkt ook niet dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt aan de deurwaarder in het kader van de uitvoering van het beslag. Ook dit standpunt van verzoeker volgt de voorzieningenrechter niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
7.1.
Nu verweerder – ondanks herhaald verzoek van verzoeker – pas na de zitting, op verzoek van de voorzieningenrechter, informatie heeft verstrekt over de aan de deurwaarder verstrekte inkomensgegevens van verzoeker, ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met deze procedures heeft moeten maken. Die vergoeding stelt de voorzieningenrechter vast op € 1.750,- (1 punt voor het beroep en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Speksnijder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV1208.