Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt voorop dat (zoals ter zitting ook is besproken) het procesgedrag van de korpschef zich ruimschoots bevindt beneden het niveau dat mag worden verwacht van een professioneel handelend bestuursorgaan, niet alleen ten opzichte van de burger die een beroep op hem doet, maar ook ten aanzien van de rechter.
7. De uitspraak van de rechtbank van 31 januari 2023 is niet (volledig) uitgevoerd terwijl daartegen geen hoger beroep is ingesteld. In een rechtsstaat is het verder bij uitstek de rechter die zorgdraagt voor de rechtsbescherming van de burger tegen een bestuursorgaan dat als één van de weinige is uitgerust met het monopolie op geweld. Dat monopolie brengt voor de politie juist extra grote verantwoordelijkheden met zich op het vlak van de verantwoording achteraf en de uitvoering van rechterlijke uitspraken. De korpschef heeft dat echter niet waargemaakt en heeft ook niet of nauwelijks blijk gegeven van een bewustzijn voor die extra rechtsstatelijke verantwoordelijkheid. Dat de gemachtigde van de korpschef zich ter zitting welwillend heeft opgesteld, doet daar niet aan af, waar die zelfde gemachtigde ook meermalen heeft aangegeven niet over het mandaat te beschikken om binnen verweerders organisatie inzicht te geven in stukken of om alsnog tot beantwoording van (door hem wel begrijpelijk geachte) vragen van eiser te komen.
8. Dit gegeven alleen maakt dat de korpschef tot het maximumbedrag zal worden veroordeeld in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat de informatie waarin hij inzage heeft gekregen niet compleet is. Er zouden volgens eiser namelijk veel meer registraties moeten zijn. Het is bijvoorbeeld volstrekt onaannemelijk dat de persoonsgegevens van eiser niet zouden voorkomen in de onderzoeken [naam 1], [naam 2] en/of [naam 3]. Het onderzoek naar de gepleegde granaataanslag, waar eiser slachtoffer was, is namelijk bekend onder deze namen. Het is daarom ondenkbaar dat hij niet als slachtoffer is gekoppeld aan deze onderzoeken. Ten aanzien van het onderzoek [naam 4] stelt eiser dat het onwaarschijnlijk is dat zijn persoonsgegevens al zouden zijn verwijderd. De zaak van de veroordeelde granaatwerper is namelijk pas op 23 januari 2018 onherroepelijk geworden, waardoor het met het oog op de bewaartermijnen niet aannemelijk is dat deze gegevens nu al zouden zijn verwijderd. Met betrekking tot het “niet nader te noemen SUMMIT-onderzoek” stelt eiser dat de beweringen van de korpschef hierover tegenstrijdig zijn. Ook blijkt de door de korpschef gemaakte zoekslag onvoldoende uit het bestreden besluit en is niet duidelijk welke persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt. Eiser heeft de rechtbank verder verzocht om een deskundige in te schakelen voor onderzoek.
Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank constateert dat eiser al vele jaren worstelt met de gevolgen van een granaatinslag in het pand van zijn kantoor. Dat ook vandaag de dag nog sprake is van een grote emotionele impact is duidelijk; evenzeer dat eiser de politie verwijt er niet of nauwelijks voor hem te zijn en te zijn geweest.
11. Zoals ter zitting besproken, gaat het dan om punten die bij uitstek een plaats kunnen vinden in een klachtenprocedure bij de ombudsman, die kan oordelen over de vraag of de politie zich fatsoenlijk heeft opgesteld jegens eiser.
12. De procedure bij de bestuursrechter onder de Wet politiegegevens heeft niet een dergelijke bredere invalshoek, maar is veel technischer van karakter.
13. Volgens artikel 1, aanhef en onder c, van de Wpg wordt onder ‘verwerken van politiegegevens’ verstaan elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot politiegegevens of een geheel van politiegegevens, al dan niet uitgevoerd op geautomatiseerde wijze, zoals onder meer het opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen van politiegegevens. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg heeft iemand het recht om op zijn verzoek uitsluitsel te krijgen over de verwerking van hem betreffende politiegegevens, om deze in te zien en om informatie te verkrijgen over onder meer de doelen en de rechtsgrond van de verwerking. Een dergelijk verzoek kan op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wpg worden afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is ten behoeve van nader in dat artikel genoemde belangen.
14. De beroepsgronden van eiser slagen. De stelling van de korpschef dat er niet meer registraties van eiser zouden zijn volgt de rechtbank niet. De zoekslag blijkt niet helder uit het bestreden besluit. Eiser heeft bovendien concreet gemotiveerd aangegeven waarom in (bijvoorbeeld) de dossiers [naam 1], [naam 2] en/of [naam 3] en [naam 4] persoonsgegevens over hem zouden moeten zijn verwerkt die nog aanwezig zouden moeten zijn. De korpschef is daar echter op geen enkele manier op ingegaan, zelfs niet na de aanzegging van artikel 8:31 van de Awb.
15. Eiser heeft verzocht om een deskundigenonderzoek en daarbij verwezen naar drie andere zaken waarin de rechtbank ook een dergelijk onderzoek heeft gelast.
16. De rechtbank volgt eiser daarin echter niet. Daarbij wijst de rechtbank er allereerst op dat de Wpg-problematiek onderdeel is van een groter geheel. Er liggen hier bovendien door eiser heel concreet geformuleerde vragen voor die niet op voorhand bemoeienis van een deskundige noodzakelijk maken bij de beantwoording.
17. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De korpschef dient een nieuw besluit te nemen. Indien de korpschef daarbij aanleiding ziet tot toepassing van artikel 27, eerste lid van de Wpg, zal hij dat gemotiveerd dienen aan te geven, en daarbij de vraag te betrekken of het tijdsverloop inmiddels niet geheel of ten dele aan toepassing van dat artikellid in de weg staat.