ECLI:NL:RBAMS:2024:3337

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
AMS 23/5189
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake inzage persoonsgegevens op grond van de Wet politiegegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef van politie behandeld. Eiser had verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens op basis van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). De korpschef had eerder, op 16 december 2021, op dit verzoek beslist, maar eiser was van mening dat de informatie die hij had ontvangen niet compleet was. De rechtbank had eerder op 31 januari 2023 het beroep van eiser gegrond verklaard en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 17 juli 2023 had de korpschef slechts gedeeltelijk gehoor gegeven aan het inzageverzoek van eiser. Eiser stelde dat er meer registraties van zijn persoonsgegevens moesten zijn en dat de zoekslag die de korpschef had uitgevoerd niet voldoende was. Tijdens de zitting op 22 mei 2024 werd duidelijk dat de korpschef niet adequaat had gereageerd op de vragen van eiser en dat het procesgedrag van de korpschef beneden de maatstaven van een professioneel bestuursorgaan lag. De rechtbank oordeelde dat de korpschef niet had voldaan aan zijn verantwoordelijkheden en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. De rechtbank gaf de korpschef twaalf weken de tijd om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij rekening moest houden met de uitspraak. Eiser kreeg ook recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die in totaal € 4.375,- bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S. Beaufort),
en

de korpschef van politie, verweerder (hierna: de korpschef)

(gemachtigde: mr. G. Hagens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn verzoek om inzage op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg).
1.1.
De korpschef heeft met een besluit van 16 december 2021 beslist op het inzageverzoek van eiser.
1.2.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.3.
Met de uitspraak van 31 januari 2023 heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 16 december 2021 vernietigd en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen.
1.4.
Met het besluit van 17 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft de korpschef een nieuw besluit genomen op het inzageverzoek van eiser.
1.5.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef.
2. Eiser was in 2010 werkzaam bij een [bedrijf 1] in [plaats] . Op een avond in juni van dat jaar werd een handgranaat bij het pand naar binnen gegooid waar het [bedrijf 1] was gevestigd. In 2012 werd duidelijk dat de handgranaat was bedoeld voor het [bedrijf 2] op de bovenste verdieping van dat pand. Er is ook een verdachte veroordeeld voor die aanslag. Eiser stelt dat hij en zijn werknemers nooit door de politie zijn ondervraagd over dit incident. De gebeurtenissen in deze periode hebben eiser, zijn gezin en zijn werknemers veel spanning opgeleverd. Het is voor eiser onbegrijpelijk waarom de politie de medewerkers van het kantoor waar de handgranaat naar binnen is gegooid nooit vragen heeft gesteld. Dit doet eiser vermoeden dat de telefooncentrale van het hele pand afgeluisterd werd en dat de politie wist dat de aanslag op handen was. Sinds deze gebeurtenissen is eiser naar eigen zeggen continu blootgesteld aan strafrechtelijke procedures. Zijn leven is op zijn kop komen te staan, maar de politie geeft niet thuis voor hem.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser heeft de korpschef per brief van 20 september 2021 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens als bedoeld in artikel 25 van de Wpg. Eiser wil weten of de korpschef zijn persoonsgegevens verwerkt en zo ja: (a) om welke persoonsgegevens het gaat; (b) wat het doel en de rechtsgrond is van de verwerking van deze persoonsgegevens; (c) of de korpschef de persoonsgegevens vier jaar voorafgaand aan dit verzoek heeft verstrekt en zo ja, wie de ontvangers zijn aan wie deze gegevens zijn verstrekt en (d) hoe lang de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen.
4. Met het bestreden besluit heeft de korpschef het verzoek om inzage gedeeltelijk toegewezen. In het besluit staan twintig registraties waarvan inzage volledig is toegewezen en vijf registraties waarvan inzage gedeeltelijk is toegewezen. Ook stelt de korpschef dat in een aantal onderzoeken persoonsgegevens van eiser voorkomen, maar dat hiervan geen documenten en/of mutaties ter inzage kunnen worden geboden.
5. Een door eiser ingediend verzoek om een voorlopige voorziening is na overleg ter zitting ingetrokken met de toezegging dat de bodemzaak met voorrang op zitting zou worden behandeld. In die bodemzaak heeft de rechtbank vervolgens aan de korpschef verzocht om indiening van de stukken en schriftelijke vragen gesteld die ook al tijdens de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening aan de orde waren. Die stukken zijn niet ingediend en de vragen zijn niet beantwoord.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt voorop dat (zoals ter zitting ook is besproken) het procesgedrag van de korpschef zich ruimschoots bevindt beneden het niveau dat mag worden verwacht van een professioneel handelend bestuursorgaan, niet alleen ten opzichte van de burger die een beroep op hem doet, maar ook ten aanzien van de rechter.
7. De uitspraak van de rechtbank van 31 januari 2023 is niet (volledig) uitgevoerd terwijl daartegen geen hoger beroep is ingesteld. In een rechtsstaat is het verder bij uitstek de rechter die zorgdraagt voor de rechtsbescherming van de burger tegen een bestuursorgaan dat als één van de weinige is uitgerust met het monopolie op geweld. Dat monopolie brengt voor de politie juist extra grote verantwoordelijkheden met zich op het vlak van de verantwoording achteraf en de uitvoering van rechterlijke uitspraken. De korpschef heeft dat echter niet waargemaakt en heeft ook niet of nauwelijks blijk gegeven van een bewustzijn voor die extra rechtsstatelijke verantwoordelijkheid. Dat de gemachtigde van de korpschef zich ter zitting welwillend heeft opgesteld, doet daar niet aan af, waar die zelfde gemachtigde ook meermalen heeft aangegeven niet over het mandaat te beschikken om binnen verweerders organisatie inzicht te geven in stukken of om alsnog tot beantwoording van (door hem wel begrijpelijk geachte) vragen van eiser te komen.
8. Dit gegeven alleen maakt dat de korpschef tot het maximumbedrag zal worden veroordeeld in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
Standpunt van eiser
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat de informatie waarin hij inzage heeft gekregen niet compleet is. Er zouden volgens eiser namelijk veel meer registraties moeten zijn. Het is bijvoorbeeld volstrekt onaannemelijk dat de persoonsgegevens van eiser niet zouden voorkomen in de onderzoeken [naam 1], [naam 2] en/of [naam 3]. Het onderzoek naar de gepleegde granaataanslag, waar eiser slachtoffer was, is namelijk bekend onder deze namen. Het is daarom ondenkbaar dat hij niet als slachtoffer is gekoppeld aan deze onderzoeken. Ten aanzien van het onderzoek [naam 4] stelt eiser dat het onwaarschijnlijk is dat zijn persoonsgegevens al zouden zijn verwijderd. De zaak van de veroordeelde granaatwerper is namelijk pas op 23 januari 2018 onherroepelijk geworden, waardoor het met het oog op de bewaartermijnen niet aannemelijk is dat deze gegevens nu al zouden zijn verwijderd. Met betrekking tot het “niet nader te noemen SUMMIT-onderzoek” stelt eiser dat de beweringen van de korpschef hierover tegenstrijdig zijn. Ook blijkt de door de korpschef gemaakte zoekslag onvoldoende uit het bestreden besluit en is niet duidelijk welke persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt. Eiser heeft de rechtbank verder verzocht om een deskundige in te schakelen voor onderzoek.
Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank constateert dat eiser al vele jaren worstelt met de gevolgen van een granaatinslag in het pand van zijn kantoor. Dat ook vandaag de dag nog sprake is van een grote emotionele impact is duidelijk; evenzeer dat eiser de politie verwijt er niet of nauwelijks voor hem te zijn en te zijn geweest.
11. Zoals ter zitting besproken, gaat het dan om punten die bij uitstek een plaats kunnen vinden in een klachtenprocedure bij de ombudsman, die kan oordelen over de vraag of de politie zich fatsoenlijk heeft opgesteld jegens eiser.
12. De procedure bij de bestuursrechter onder de Wet politiegegevens heeft niet een dergelijke bredere invalshoek, maar is veel technischer van karakter.
13. Volgens artikel 1, aanhef en onder c, van de Wpg wordt onder ‘verwerken van politiegegevens’ verstaan elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot politiegegevens of een geheel van politiegegevens, al dan niet uitgevoerd op geautomatiseerde wijze, zoals onder meer het opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen van politiegegevens. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg heeft iemand het recht om op zijn verzoek uitsluitsel te krijgen over de verwerking van hem betreffende politiegegevens, om deze in te zien en om informatie te verkrijgen over onder meer de doelen en de rechtsgrond van de verwerking. Een dergelijk verzoek kan op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wpg worden afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is ten behoeve van nader in dat artikel genoemde belangen.
14. De beroepsgronden van eiser slagen. De stelling van de korpschef dat er niet meer registraties van eiser zouden zijn volgt de rechtbank niet. De zoekslag blijkt niet helder uit het bestreden besluit. Eiser heeft bovendien concreet gemotiveerd aangegeven waarom in (bijvoorbeeld) de dossiers [naam 1], [naam 2] en/of [naam 3] en [naam 4] persoonsgegevens over hem zouden moeten zijn verwerkt die nog aanwezig zouden moeten zijn. De korpschef is daar echter op geen enkele manier op ingegaan, zelfs niet na de aanzegging van artikel 8:31 van de Awb.
15. Eiser heeft verzocht om een deskundigenonderzoek en daarbij verwezen naar drie andere zaken waarin de rechtbank ook een dergelijk onderzoek heeft gelast.
16. De rechtbank volgt eiser daarin echter niet. Daarbij wijst de rechtbank er allereerst op dat de Wpg-problematiek onderdeel is van een groter geheel. Er liggen hier bovendien door eiser heel concreet geformuleerde vragen voor die niet op voorhand bemoeienis van een deskundige noodzakelijk maken bij de beantwoording.
17. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De korpschef dient een nieuw besluit te nemen. Indien de korpschef daarbij aanleiding ziet tot toepassing van artikel 27, eerste lid van de Wpg, zal hij dat gemotiveerd dienen aan te geven, en daarbij de vraag te betrekken of het tijdsverloop inmiddels niet geheel of ten dele aan toepassing van dat artikellid in de weg staat.

Conclusie en gevolgen

18 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de korpschef een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de korpschef hiervoor twaalf weken.
19. Omdat het beroep gegrond is moet de korpschef het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
De korpschef moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt), heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt) en heeft na de zitting een schriftelijke zienswijze ingediend (0,5 punt). Omdat het procedeergedrag van de korpschef het werk van de gemachtigde van eiser ernstig bemoeilijkt (en de zaak daardoor een zeer zwaar gewicht heeft), is op de waarde een factor van 2 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 4.375,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 juli 2023;
- draagt de korpschef op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de korpschef tot betaling van € 4.375,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.H. Gonera, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.