Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht een omgevingsvergunning voor de bouw van een botenhuis heeft verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep van [eiser 2] niet-ontvankelijk en het beroep van [eiseres] gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
4. [belanghebbende] is zijn jachthaven gestart in 2001. Sinds 2015 is er volgens het college sprake van een inactieve jachthaven, omdat een eerder gerealiseerd botenhuis moest worden gesloopt na handhavend optreden van het college. Op 14 juli 2022 heeft [belanghebbende] een aanvraag bij het college ingediend voor een omgevingsvergunning voor de herbouw van een botenhuis op zijn perceel. De aanvraag is toegekend door het college met het primaire besluit. Daartegen gaan eisers in bezwaar. Met het bestreden besluit blijft het college bij de verlening van de vergunning.
Zijn eisers aan te merken als belanghebbende?
5. Voordat de rechtbank zich buigt over de inhoudelijke gronden van het beroep, moet zij ambtshalve beoordelen of eisers belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Alleen als iemand voldoende belang heeft bij een beroepszaak, geeft de rechtbank een inhoudelijk oordeel.
6. Volgens vaste rechtspraakis degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit.
7. De rechtbank overweegt als volgt over het belang van [eiseres] . De verleende omgevingsvergunning ziet op de bouw van een botenhuis op het perceel dat direct grenst aan het perceel waar [eiseres] woont. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanwezigheid van het aangevraagde botenhuis gevolgen voor de leefomgeving van [eiseres] zal hebben die haar tot belanghebbende in deze zaak maken. Ook de rechtbank komt tot dat oordeel. De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
8. Over het belang van [eiser 2] geldt dat op de zitting is gebleken dat zij werkzaam is voor jachthaven [naam 1] . In de uitspraak van de Afdelingvan 30 april 2014 is overwogen dat de wetgever de eis van rechtstreeks belang expliciet in de Awb heeft opgenomen om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen instellen. [eiser 2] heeft als werknemer van de jachthaven een contractuele relatie met het bedrijf. Gezien het feit dat [eiser 2] niet woonachtig is op het perceel van de jachthaven [naam 1] en ook niet in een directe relatie staat tot [belanghebbende] , is de rechtbank van oordeel dat [eiser 2] slechts een indirect belang heeft bij het bestreden besluit en daarom is er geen sprake van een rechtstreeks betrokken belang. Voor het overige heeft [eiser 2] niet kunnen onderbouwen dat zij gevolgen van enige betekenis ondervindt. Dat zij regelmatig bij [naam 1] is, omdat zij daar werkt en het haar moeder is, doet aan bovenstaand oordeel niet af. Er is immers onvoldoende gebleken dat [eiser 2] een direct en eigen belang heeft bij het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep van [eiser 2] daarom niet-ontvankelijk.
9. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
10. Per 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
Wat voor omgevingsvergunning is het?
11. Het gaat in deze zaak om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend in afwijking van de bouwregels van het bestemmingsplan “Uiterweg Plasoevers 2021”, onder toepassing van de zogenoemde kruimelgevalregeling. Op de locatie van het botenhuis gelden verder de bestemmingen ‘Recreatie: Jachthaven-1’ en ‘Water-2’, de laatste met de functieaanduiding jachthaven. Deze gronden en dit water mogen worden gebruikt voor de exploitatie van een jachthavenbedrijf. Blijkens de aanvraag van [belanghebbende] gaat het in dit geval om een botenhuis behorend bij jachthaven [naam 2] . Volgens de bouwtekening heeft het botenhuis een licht industriële functie. De aanvraag past daarmee in het gebruik dat het bestemmingsplan toestaat.
12. Volgens eiseres neemt het college onterecht aan dat [belanghebbende] of zijn zoon de jachthaven daadwerkelijk bedrijfsmatig gaan exploiteren. Eiseres vindt aannemelijk dat de jachthaven er helemaal niet komt binnen afzienbare termijn. Zij wijst er op dat [belanghebbende] aanvraag om extra steigers te plaatsen op 4 oktober 2023 buiten behandeling is gesteld. Een deel van de projectlocatie van de aangevraagde steigers is namelijk niet in zijn eigendom. Volgens eiseres zal [belanghebbende] het botenhuis enkel voor privédoeleinden gebruiken. Zij verwijst daarbij ook naar de eerder over de jachthaven van [belanghebbende] gevoerde procedures. Om die reden had de omgevingsvergunning volgens eiseres niet mogen worden verleend.
Standpunt van het college
13. Het college stelt zich op het standpunt dat wel aannemelijk is dat [belanghebbende] de jachthaven, en dus ook het botenhuis, bedrijfsmatig gaat exploiteren. De vergunning is dus niet in strijd met de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan verleend. De buiten behandelingstelling op 4 oktober 2023 van de aanvraag voor de steigers, betekent niet dat er helemaal geen steigers zijn toegestaan, dan wel dat de jachthaven door gebrek aan steigers niet kan worden geëxploiteerd. Het college wijst er verder op dat als algemeen uitgangspunt geldt dat een aanvrager een bouwwerk zal gebruiken voor het doel waarvoor het is aangevraagd. [belanghebbende] heeft zijn aanvraag ook ondersteund met verschillende rapportages, waaronder een ondernemingsplan.
Is de omgevingsvergunning terecht verleend?
14. Kern van het geschil in deze zaak is de vraag of aannemelijk is dat [belanghebbende] de jachthaven bedrijfsmatig gaat exploiteren. In het ontkennende geval is de omgevingsvergunning onterecht verleend.
15. Het is, daarin kan verweerder worden gevolgd, vaste rechtspraakdat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning ervan moet worden uitgegaan dat het bouwwerk zal worden gebruikt op de in de aanvraag omschreven wijze, in dit geval de bedrijfsmatige exploitatie van een jachthaven. Dit uitgangspunt geldt echter alleen, als niet redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt.
16. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het college de voorgeschiedenis van deze zaak had moeten betrekken bij de behandeling van de onderhavige aanvraag, om te beoordelen of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt. Het college heeft dat niet gedaan, maar heeft, zo bleek op de zitting, de aanvraag behandeld zoals iedere andere aanvraag. De rechtbank vindt dat niet goed begrijpelijk. De intenties van [belanghebbende] met de jachthaven waren bij herhaling onderwerp van geschil in eerdere juridische procedures. Uit die procedures blijkt dat, anders dan bij herhaling door [belanghebbende] is betoogd, niet kon worden aangenomen dat de jachthaven bedrijfsmatig werd geëxploiteerd.
17. Op 2 september 2008 is aan [belanghebbende] een bouwvergunning verleend voor een botenhuis aan de voor- en achterzijde van het perceel. Met de uitspraak van deze rechtbank van 8 september 2010is daarover onherroepelijk komen vast te staan dat de vergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend, omdat de jachthaven niet bedrijfsmatig werd geëxploiteerd. Aan dat oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd het feit dat [belanghebbende] er niet in geslaagd is met objectieve gegevens te onderbouwen dat hij bedrijfsmatig een jachthaven exploiteerde en dat ook het onderzoek door de rechtbank ter plaatse daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bood. Daarna heeft het college bij besluit van 16 april 2014 [belanghebbende] gelast van het perceel twee botenhuizen, een plankier en een steiger te verwijderen. De rechtbank heeft de beroepen van [belanghebbende] hiertegen ongegrond verklaard. Dit oordeel is bevestigd door de Afdelingin 2016. De stelling van [belanghebbende] dat de botenhuizen, plankier en steiger werden gebruikt ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie van een jachthaven is door de Afdeling verworpen. De Afdeling overwoog dat het op de weg van [belanghebbende] lag om aan de hand van bewijsstukken aan te tonen dat het gebruik van het perceel is veranderd.
18. In de onderhavige procedure is tussen partijen verder niet in geschil dat de jachthaven ook nu nog steeds niet bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd, maar dat het gaat om een gesteld voornemen van [belanghebbende] , om dat in de toekomst te gaan doen of mogelijk door zijn zoon te laten doen.
19. Onder deze omstandigheden had het college de aanvraag kritischer moeten bezien. In dat opzicht stelt de rechtbank vast dat het voornemen van [belanghebbende] niet is geconcretiseerd in tijd, noch aan de hand van al aangevangen of voorbereidende werkzaamheden. Er zijn ook geen contracten of andere stukken overgelegd waaruit verplichtingen jegens derden blijken die de exploitatie kunnen onderbouwen. Dit, terwijl het aangevraagde botenhuis geen noodzakelijke voorwaarde is voor (een start met) exploitatie van de jachthaven. Zo volgt al uit het bestreden besluit, maar in dat opzicht heeft eiseres er ook onbetwist en navolgbaar op gewezen dat het botenhuis maar plaats biedt voor twee of drie boten, terwijl [belanghebbende] volgens zijn ondernemingsplan uitbreiding naar dertig ligplaatsen beoogt.
20. Over dit ondernemingsplan overweegt de rechtbank verder dat dit op zichzelf geen concreet bewijs is dat er een feitelijke exploitatie plaats zal vinden. Het ondernemingsplan is slechts een nader uitgewerkt voornemen. Daarnaast heeft eiseres er navolgbaar op gewezen dat het plan summier van aard is. Zo mogen bij een omvang van dertig ligplaatsen ook andere voorzieningen worden verwacht, zoals sanitair en parkeerplaatsen. Over deze aspecten rept het ondernemingsplan niet en ook in die zin overtuigt het niet.
21. Dat [belanghebbende] met zijn Jachthaven [naam 2] ingeschreven staat in de Kamer van Koophandel (KvK) doet aan het voorgaande niet af. Hetzelfde geldt voor de door [belanghebbende] met de aanvraag ingediende quickscan milieu en het stikstofdepositierapport. Deze inschrijving en rapporten zeggen niets over de feitelijke exploitatie.
22. Bij deze feiten en omstandigheden moet redelijkerwijs worden aangenomen dat niet aannemelijk is dat de vergunning in het kader van bedrijfsmatige exploitatie van de jachthaven zal worden gebruikt. Dat betekent dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend.