ECLI:NL:RBAMS:2024:3513

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
AMS 23/5501
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de minister van Financiën om schulden af te betalen in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2024, in de zaak tussen eiser, een gedupeerde van de Toeslagenaffaire, en de minister van Financiën, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van de minister om zijn schulden af te betalen beoordeeld. Eiser had verzocht om overname van zijn schuld aan Defam van € 8.000,- op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geweigerd de schuld over te nemen, omdat eiser deze schuld al had afbetaald voordat hij compensatie ontving. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van Sociale Banken Nederland (SBN), dat namens de minister de overname van de schuld had afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de schuld niet voldoet aan de eisen van de Wht, aangezien deze niet is voldaan met de compensatie van de Catshuisregeling. Eiser doet ook een beroep op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende concrete onderbouwing heeft gegeven voor zijn beroep. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 14 mei 2024, waarin dezelfde beroepsgronden zijn behandeld en afgewezen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A. Balbi).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om schulden af te betalen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is een gedupeerde van de Toeslagenaffaire. Hij heeft een schuldenlijst toegestuurd aan Sociale Banken Nederland (SBN), met het verzoek deze schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) over te nemen.
2.2.
Met het primaire besluit van 1 maart 2023 heeft de SBN, namens verweerder, beslist dat de schuld van eiser aan Defam van € 8.000,- niet wordt overgenomen, omdat eiser die schuld reeds heeft betaald voordat hij zijn compensatie ontving (cijfercode 14). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.3.
Met het bestreden besluit van 31 juli 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het standpunt dat de schuld niet kan worden overgenomen gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de schuld van eiser niet voldoet aan de eisen van de artikelen 4.1 en 4.3 van de Wht. Uit de Wht volgt dat een schuld kan worden overgenomen wanneer die is voldaan op een tijdstip na ontvangst van het compensatiebedrag van de Catshuisregeling. Eiser heeft zijn schuld afbetaald voor de ontvangst van het compensatiebedrag. Daarom komt de schuld niet voor vergoeding in aanmerking. Eisers beroep op de hardheidsclausule slaagt ook niet. Het feit dat eiser een lening is aangegaan voor het afbetalen van schuldeisers, is volgens verweerder geen grond voor het toepassen van de hardheidsclausule.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft geweigerd om de schuld van eiser aan Defam over te nemen.
Artikel 4.3, eerste lid, van de Wht
4.1.
Uit artikel 4.3, eerste lid, van de Wht volgt dat verweerder aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van de herstelmaatregel, compensatie voor een afgeloste geldschuld kan verlenen, als die geldschuld op grond van artikel 4.1 van de Wht voor overneming in aanmerking zou komen, als deze niet voldaan was. Dit betekent meer concreet dat een schuld voor vergoeding in aanmerking komt als een belanghebbende de schuld heeft betaald met de compensatie van de Catshuisregeling en de schuld voldoet aan de eisen van artikel 4.1 van de Wht.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de schuld van eiser niet aan het eerste vereiste voldoet, nu eiser zelf heeft aangegeven dat hij het afgeloste bedrag van zijn schuld niet met de ontvangen compensatie van de Catshuisregeling heeft betaald. De rechtbank stelt verder vast dat de schuld van eiser ook niet voldoet aan het tweede vereiste, nu niet is gebleken dat de afgeloste schuld opeisbaar is geweest voor 1 juni 2021. Eiser heeft de reguliere maandelijkse termijnen op tijd betaald. Op grond van artikel 4.3, eerste lid, van de Wht komt de schuld dus niet voor overneming in aanmerking.
Hardheidsclausule
5.1.
Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule. Eiser stelt dat hij de lening bij Defam is aangegaan om zijn schuld aan de Belastingdienst te kunnen afbetalen en om beslaglegging op zijn woning te voorkomen. Volgens eiser is dus sprake van een causaal verband tussen het aangaan van de lening bij Defam en de schuld bij de Belastingdienst. Hoewel bij de Wht niet relevant is of een causaal verband bestaat tussen de schuld en de Toeslagenaffaire, moet deze omstandigheid volgens eiser wel worden meegenomen in het kader van de hardheidsclausule. Eiser wijst er verder op dat hij niet goed geïnformeerd was over de regelingen in het kader van de Wht, waardoor hij de schuld is blijven afbetalen.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroepszaak van eiser [1] over een ander deel van de schuld van Defam, die verweerder ook niet heeft overgenomen. Eiser heeft in die procedure ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Hoewel het in de huidige zaak gaat om een ander deel van de schuld aan Defam, ziet de rechtbank geen reden om ten aanzien van het beroep op de hardheidsclausule anders te oordelen dan in de uitspraak van 14 mei 2024. De rechtbank is in de uitspraak van 14 mei 2024 uitvoerig ingegaan op alle beroepsgronden van eiser en heeft uitgebreid uitgelegd waarom deze beroepsgronden niet slagen. Eiser heeft in de huidige zaak dezelfde beroepsgronden aangevoerd als in die zaak en geen feiten of omstandigheden aangevoerd die reden kunnen zijn om anders te oordelen dan in de uitspraak van 14 mei 2024.
5.3.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de rechtbank erop moet toezien dat de hardheidsclausule geen loze letter van de wet wordt, blijft het uitgangspunt dat er voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule een voldoende concrete onderbouwing moet zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dat bij eiser niet het geval.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.AMS 23/2058.