ECLI:NL:RBAMS:2024:3514

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
AMS 24/992
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering definitieve berekening NOW-3 en terugvordering voorschotten

In deze zaak heeft eiseres, een onderneming uit Amsterdam, beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die de definitieve berekening van de NOW-3 voor de vierde en vijfde aanvraagperiode heeft geweigerd en voorschotten heeft teruggevorderd. De primaire besluiten van 9 en 10 mei 2023 weigerden de definitieve bedragen te berekenen omdat eiseres geen definitieve aanvragen had ingediend. Eiseres had eerder voorschotten ontvangen, maar de minister stelde dat zij verantwoordelijk was voor het indienen van de aanvragen binnen de gestelde termijnen. Eiseres voerde aan dat zij geen herinneringsbrieven had ontvangen en dat dit haar in de weg had gestaan om tijdig te reageren. De rechtbank heeft op 14 juni 2024 geoordeeld dat de minister terecht had besloten om de aanvragen op nihil vast te stellen, omdat eiseres niet had voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van de aanvragen. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om op de hoogte te zijn van de voorwaarden en termijnen, en dat het niet ontvangen van de brieven haar niet ontsloeg van deze verantwoordelijkheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. R.A. van Heijningen),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,namens deze de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Inleiding

1.1.
Bij besluiten van 9 mei 2023 en 10 mei 2023 (de primaire besluiten) heeft verweerder geweigerd het definitieve bedrag van de NOW-3 [1] voor de vierde en vijfde aanvraagperiode te berekenen en de door eiseres ontvangen voorschotten teruggevorderd.
1.2.
Met de bestreden besluiten van 29 december 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens eiseres was tevens aanwezig [naam] , als vorig vennoot van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Feiten en omstandigheden

2.1.
Eiseres heeft op 15 februari 2021 een tegemoetkoming op grond van de NOW-3 voor de vierde aanvraagperiode (januari, februari en maart 2021) aangevraagd. Met een besluit van 18 februari 2021 heeft verweerder een voorschot van € 1.968,- aan eiseres verstrekt voor deze periode. Daarbij heeft verweerder berekend dat eiseres in totaal een tegemoetkoming zou ontvangen van € 2.461,-.
2.2.
Eiseres heeft op 7 mei 2021 een tegemoetkoming op grond van de NOW-3 voor de vijfde aanvraagperiode (april, mei en juni 2021) aangevraagd. Met een besluit van
10 mei 2021 heeft verweerder aan eiseres een voorschot van € 1.312,- aan eiseres verstrekt voor deze periode.
2.3.
Met een besluit van 8 juli 2021 heeft verweerder eiseres laten weten dat hij de betaling van de tegemoetkoming NOW heeft stopgezet, omdat eiseres volgens de gegevens van verweerder is gestopt met haar bedrijf. Eiseres heeft daarom geen recht meer op een tegemoetkoming.
2.4.
Met brieven van 23 januari 2023 heeft verweerder eiseres herinneringen gestuurd om de definitieve aanvraag voor de berekening van de NOW-3 voor de vierde en vijfde aanvraagperiodes in te dienen. Verweerder heeft eiseres hierbij laten weten dat zij tot en met 22 februari 2023 heeft om de definitieve aanvraag in te dienen. Met brieven van
28 februari 2023 heeft verweerder eiseres nogmaals herinneringen gestuurd om de definitieve aanvraag voor die periodes in te dienen en de termijn om dat alsnog te doen uit coulance verlengd tot en met 19 april 2023.
2.5.
Met het primaire besluit van 9 mei 2023 heeft verweerder eiseres laten weten dat hij over de vierde aanvraagperiode het definitieve bedrag waar zij recht op heeft niet kan berekenen, omdat eiseres geen definitieve aanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft beslist dat eiseres het aan haar betaalde voorschot van € 1.968,- moet terugbetalen. Met het primaire besluit van 10 mei 2023 heeft verweerder eiseres laten weten dat hij ook over de vijfde aanvraagperiode het definitieve bedrag waar eiseres recht op heeft niet kan berekenen, omdat eiseres geen definitieve aanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft beslist dat eiseres het aan haar betaalde voorschot van € 1.312,- aan verweerder moet terugbetalen. Deze terugvordering is lager dan de terugvordering van het voorschot van de vierde aanvraagperiode, omdat eiseres op 1 juni 2021 is gestopt met haar onderneming. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
2.6.
Met de bestreden besluiten heeft verweerder het bezwaar van eiseres ten aanzien van de vierde en vijfde aanvraagperiode ongegrond verklaard. In de bestreden besluiten heeft verweerder gesteld dat geen rekening kan worden gehouden met de door eiseres aangevoerde omstandigheid dat zij geen brieven van verweerder heeft ontvangen. Volgens verweerder is het de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om bij een aanvraag op de hoogte te zijn van de daarbij behorende termijnen en dat zij een definitieve vaststelling moest aanvragen. Verweerder heeft verder gesteld dat hij een landelijke campagne heeft gevoerd en op diverse platforms berichten heeft geplaatst over het tijdig indienen van de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft beslist om de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-3 voor de vierde en de vijfde aanvraagperiode op nihil vast te stellen en de betaalde voorschotten van eiseres terug te vorderen.
Wettelijk kader
4.1.
In de NOW-3 is dwingend voorgeschreven tot wanneer een definitieve aanvraag kon worden ingediend, namelijk tot en met 22 februari 2023. Deze termijn is later uit coulance verlengd tot en met 19 april 2023. In de nota van toelichting bij de NOW-3 staat dat indien niet tijdig een aanvraag voor vaststelling wordt gedaan de subsidieverlening wordt ingetrokken en dat dit tot gevolg heeft dat het subsidievoorschot onverschuldigd is betaald en volledig wordt teruggevorderd. [2] Doorslaggevende betekenis komt hierbij toe aan de uitdrukkelijke bedoeling van de minister en de dwingend voorgeschreven datum om de definitieve vaststelling aan te vragen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres geen aanvragen heeft ingediend om een definitieve berekening van de tegemoetkoming voor de NOW-3 voor de vierde en de vijfde aanvraagperiodes. De rechtbank stelt daarmee vast dat verweerder in beginsel bevoegd was om de aanvraag op nihil vast te stellen.
4.3.
Voor de beoordeling is echter ook van belang dat het gaat om een subsidievaststelling. Naast de bepalingen van de NOW-3 is dus ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Uit artikel 4:44, vierde lid, van de Awb volgt dat, indien geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie is ingediend, de subsidie ambtshalve kan worden vastgesteld. Het lager vaststellen van een subsidie is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Bij de uitoefening van die bevoegdheid zal verweerder een belangenafweging dienen te maken, waarbij ook van belang is dat het gaat om een belastend besluit.
Belangenafweging
5.1.
De rechtbank zal beoordelen of verweerder, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid van zijn bevoegdheid om de subsidie op nihil vast te stellen gebruik heeft gemaakt.
5.2.
Verweerder heeft hiertoe gesteld dat er een zwaarwegend belang is bij een juiste subsidievaststelling, vanuit het oogpunt van een zorgvuldige besteding van publieke middelen. Volgens verweerder heeft het niet kunnen vaststellen van de financiële gegevens en het percentage van de omzetdaling ernstige gevolgen voor de verantwoording van de NOW-subsidie. Dit is van belang voor de rechtmatigheid van de subsidieregeling, maar ook voor het vertrouwen van het algemene publiek in de uitgaven die de omvangrijke subsidieregeling meebrengen. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om de subsidie ambtshalve vast te stellen.
5.3.
Eiseres voert aan dat zij haar onderneming op 1 juni 2021 heeft overgedragen aan nieuwe eigenaren. Eiseres heeft daarom de brieven over de NOW na deze tijd gemist. De nieuwe eigenaren van de onderneming hebben de zaak vrijwel direct weer overgedragen en eiseres had geen contact met deze opvolgende nieuwe eigenaren. Eiseres voert verder aan dat zij geen boekhouder meer had, die haar normaliter van verplichtingen rond de NOW op de hoogte zou stellen. Op de zitting heeft eiseres aangevoerd dat, hoewel haar bezwaarschrift te laat was ingediend, verweerder dit haar niet heeft tegengeworpen, gelet op de specifieke omstandigheden van de situatie van eiseres. Eiseres stelt dat verweerder, nu hij toch al naar de specifieke omstandigheden van de situatie van eiseres heeft gekeken ten aanzien van de te late indiening van het bezwaarschrift, hij dit ook had kunnen doen ten aanzien van het ontbreken van de indiening van de definitieve aanvraag.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het de verantwoordelijkheid is van eiseres om bij het indienen van een aanvraag om subsidie op de hoogte te zijn van de voorwaarden en termijnen die daarbij gelden. De omstandigheid dat eiseres de herinneringsbrieven niet heeft ontvangen, maakt dit niet anders. In de toekenningsbeslissingen van de voorschotten van
18 februari 2021 en 10 mei 2021 heeft verweerder eiseres er namelijk al op gewezen dat zij voor de definitieve berekening van het bedrag opnieuw een aanvraag zou moeten indienen. Eiseres had, gelet daarop, dus kunnen en moeten weten dat zij een definitieve aanvraag voor de subsidie had moeten indienen. Bovendien had eiseres na het overdragen van haar onderneming haar nieuwe adres aan verweerder kunnen doorgeven, zodat verweerder de herinneringsbrieven naar het juiste adres had kunnen sturen. Dat eiseres dit niet gedaan heeft, komt voor haar rekening en risico.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eiseres geschetste omstandigheden geen reden heeft hoeven zien om de belangen van eiseres zwaarder te laten wegen dan het belang van een zorgvuldige besteding van publieke middelen dat verweerder dient. Verweerder heeft dus geen aanleiding hoeven zien om de subsidie ambtshalve vast te stellen en kon de definitieve tegemoetkoming op nihil vaststellen.
5.6.
Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de NOW-subsidie voor de vierde en vijfde aanvraagperiode alsnog zou kunnen berekenen op de door haar aangedragen berekenwijze, volgt de rechtbank haar niet. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de subsidie ambtshalve vast te stellen.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingediend bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.De derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid.
2.Staatscourant 9 oktober 2020, nr. 52209.