ECLI:NL:RBAMS:2024:3543

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
Ams 22/6112
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag op 31 januari 2020 ingediend, maar deze werd afgewezen op basis van de conclusie dat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kan verdienen. De rechtbank behandelt de afwijzing van de aanvraag, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is gedaan, en de daaropvolgende bezwaren van eiser. De rechtbank concludeert dat de medische rapportages die aan de afwijzing ten grondslag liggen, zorgvuldig zijn opgesteld en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser correct hebben vastgesteld. Eiser heeft geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd die de conclusies van de verzekeringsartsen kan weerleggen. De rechtbank oordeelt dat de door verweerder geselecteerde functies passend zijn voor eiser, ondanks zijn klachten. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/6112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. W. Hoebba),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 3 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.

Voorgeschiedenis

2. Eiser was werkzaam als allround bakker/administratief medewerker en schoonmaker. Hij had een dienstverband van 2016 tot 2017 bij het Leger des Heils welzijns- en gezondheidszorg stichting. Op 16 januari 2018 heeft hij zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidwet. Op 10 april 2018 is aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Met een besluit van 14 februari 2019 is de ZW-uitkering van eiser na een jaar met ingang van 15 maart 2019 stopgezet.
3. Op 31 januari 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. De aanvraag is met een besluit van 30 maart 2020 afgewezen, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Met een besluit van 19 oktober 2020 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag evenwel in stand gelaten omdat eiser 24,21% arbeidsongeschikt wordt verklaard. Het beroep van eiser tegen dit besluit heeft deze rechtbank in haar uitspraak van 16 augustus 2021 ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft zich op 5 mei 2020 ziekgemeld vanwege pijn in zijn rug en heupen en vanwege een hernia. Verweerder heeft daarop aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Verweerder heeft de ZW-uitkering met een besluit van 5 april 2022 met ingang van 2 mei 2022 beëindigd na 104 weken ziekteverzuim.

Totstandkoming van het besluit

5. Op 18 januari 2022 heeft verweerder eiser bericht dat zal worden beoordeeld of hij in aanmerking komt voor een WIA-uitkering per 3 mei 2022.
6. Met een besluit van 3 maart 2022 heeft verweerder eiser bericht dat hij niet in aanmerking komt voor een WIA uitkering. Verweerder legt aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts van 18 februari 2022, de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
24 februari 2022 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 28 februari 2022 ten grondslag. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
7. Op 31 oktober 2022 heeft verweerder aan eiser bericht voornemens te zijn om het bezwaar ongegrond te verklaren. Verweerder legt aan dit voornemen ten grondslag de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 oktober 2022, de FML van
20 oktober 2022 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
28 oktober 2022. Eiser heeft hiertegen zijn zienswijze ingediend op 12 november 2022.
8. Met een besluit van 17 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 3 maart 2022 ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht met ingang van 3 mei 2022 heeft vastgesteld op een percentage van minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank te toetsen of verweerder de medische beperkingen van eiser correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan hem voorgehouden functies te verrichten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. Uitgangspunt is dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch daaruit voortvloeien. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Is het medische onderzoek voldoende zorgvuldig geweest?
11. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, eiser op het spreekuur op 16 februari 2022 gezien en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, waaronder informatie van de orthopedisch chirurg en de psycholoog en het verslag van de hoorzitting van 10 juni 2022. Hij heeft eiser gezien op het spreekuur op 20 september 2022 en hem eveneens lichamelijk en psychisch onderzocht. In de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling.
Beperkingen
12. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten en beperkingen zijn onderschat, maar heeft die stellingen niet met medische stukken onderbouwd. Ook heeft hij niet onderbouwd dat er aanleiding is voor een verdergaande urenbeperking. Eiser heeft in verband met zijn klachten en beperkingen een rapport overgelegd van 30 maart 2022 van het indicatiebureau Amsterdam betreffende een herindicatie van een scootmobiel. Daarin staat dat eiser vijftig tot honderd meter kan lopen. Dit indicatierapport ziet echter op een aanvraag in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en niet op een WIA-aanvraag. Omdat het toetsingskader in de WMO niet vergelijkbaar is met de toetsing in de WIA, kan aan dit rapport niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan toegekend wenst te zien. Voorts geldt dat uit het indicatieadvies niet blijkt dat er medische informatie aan ten grondslag ligt. Ook aan het besluit van 27 november 2023 waarbij aan eiser op grond van de WMO een woonruimteaanpassing is toegekend, kan niet de door eiser gewenste betekenis worden toegekend vanwege het afwijkende toetsingskader. Bovendien ziet dat besluit op een andere datum dan de datum in geding.
Benoeming van een deskundige
13. Omdat niet is gebleken dat verweerder medische informatie van eiser heeft gemist en eiser geen medische informatie heeft overgelegd op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Het arbeidskundige deel van het besluit
14. Eiser voert aan dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit het rapport van het arbeidskundig onderzoek Eerstejaars Ziektewet-beoordeling van 13 februari 2019 blijkt dat in de ZW-procedure dezelfde functies zijn geduid als in de onderhavige WIA-procedure. Omdat de ZW-uitkering daarna weer is hervat, zijn de geduide functies volgens eiser ongeschikt.
15. De rechtbank volgt eiser daarin niet, omdat de datum in geding bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling ver voor de datum in geding in de onderhavige procedure ligt.
16. Nu de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de FML per 3 mei 2022, kan eiser ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden. Niet is gebleken dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend voor eiser zijn. Daar waar sprake is van signaleringen heeft deze arbeidsdeskundige toegelicht waarom eiser de functies ondanks de signaleringen kan verrichten.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.