ECLI:NL:RBAMS:2024:3544

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
AMS 22/6307
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor het verwijderen van een toilet uit een bijgebouw in de tuin

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een last onder dwangsom beoordeeld. Eiseres, wonende in Haarlem, heeft een last opgelegd gekregen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die haar verplicht om een toilet uit een bijgebouw in haar tuin te verwijderen. De rechtbank oordeelt dat het toilet het bijgebouw niet langer functioneel ondergeschikt maakt aan de hoofdwoning, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Eiseres had het toilet aangebracht om tijdens haar meditatie-oefeningen niet naar binnen te hoeven gaan, maar de rechtbank stelt dat dit belang niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van strijdig gebruik van het bijgebouw. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres de kosten van de procedure niet vergoed krijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/6307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Haarlem, eiseres

(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

(gemachtigde: mr. T.M. van den Akker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 19 maart 2021 de last onder dwangsom aan eiseres opgelegd. Met het bestreden besluit van 15 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de last ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 24 november 2020 heeft een toezichthouder van de gemeente Amsterdam een inspectie verricht op het adres [adres] [huisnummer] te Amsterdam, waarbij is geconstateerd dat het bijgebouw in de tuin is ge- of verbouwd tot en wordt gebruikt als gasten- of woonverblijf. Er is een slaapkamer en een badkamer met ligbad en toilet aangebracht. Daarnaast heeft hij geconstateerd dat er zonder de benodigde omgevingsvergunning een dakterras op de aanbouw is gebouwd.
3. Met een brief van 25 februari 2021 heeft verweerder aan de rechtsvoorganger van eiseres, de heer [naam] , het voornemen bekend gemaakt om hem een last onder dwangsom op te leggen om het gebruik van het bijgebouw als gastenverblijf/woonfunctie te staken en gestaakt te houden, omdat het gebruik van het bijgebouw als woon- of gastenverblijf waarbij de ruimte is ingericht met een slaapkamer, badkamer en toilet niet als ondergeschikt kan worden aangemerkt. Het huidige gebruik van het bijgebouw is in strijd met het bestemmingsplan. Het dakterras is eveneens in strijd met het bestemmingsplan en dient volledig te worden verwijderd en verwijderd te worden gehouden. [naam] heeft een schriftelijke zienswijze ingediend.
4. Verweerder is bij zijn voornemen gebleven en heeft vervolgens de genoemde last opgelegd. De last houdt in dat een dwangsom wordt verbeurd van € 2.500,- per constatering met een maximum van € 10.000,- voor het gebruik van het bijgebouw als gastenverblijf/
woonfunctie. Voor het in standhouden van het dakterras geldt een dwangsom van € 4.000,- ineens.
5. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij is op 29 maart 2021 eigenaar geworden van de woning. Eiseres heeft in bezwaar aangegeven dat zij het bijgebouw zal gebruiken in overeenstemming met het bestemmingsplan. Volgens haar is dit mogelijk met het behoud van het toilet. Het toilet is niet in strijd met het bestemmingsplan. Zij vindt dat zij ten onrechte het toilet moet verwijderen.
6. Aan de last, voor zover nog in geschil, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bijgebouw volgens het bestemmingsplan alleen ondergeschikt aan de hoofdfunctie in het hoofdgebouw mag worden gebruikt. Het toilet kan in dit geval niet als een normale voorziening in het bijgebouw worden beschouwd. Hierbij is van belang dat in het nabijgelegen woongebouw een toilet aanwezig is -en dat dit hoofdgebouw op hele korte afstand van het bijgebouw staat-, waarvan gebruik gemaakt kan worden. Daarnaast maakt de toiletvoorziening het bijgebouw geschikt als slaapkamer voor woon- of gastenverblijf. Het belang van eiseres om een toilet te hebben in het bijgebouw zodat zij niet door de tuin naar huis hoeft tijdens een yoga-meditatie, is geen belang dat zwaarder weegt dan het belang om een eventueel strijdig gebruik te voorkomen.

Wettelijk kader

7. Per 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat verweerder de last onder dwangsom heeft opgelegd vóór die datum, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Voor het toepasselijke wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden heeft besloten een last onder dwangsom op te leggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overtreding
10. Op de locatie geldt het bestemmingsplan “De Pijp 2018” (hierna: het bestemmingsplan). De gronden waarop het bijgebouw is gelegen hebben de bestemming “Tuin”. In artikel 13.4. sub b van het bestemmingsplan staat dat bijgebouwen ondergeschikt aan de functie in het hoofdgebouw worden gebruikt, dan wel ten behoeve van de bestemming.
11. Tussen partijen is enkel nog in geschil de vraag of de aanwezigheid van het toilet in het bijgebouw maakt dat het gebruik daarvan niet ondergeschikt is aan de woning.
12. De rechtbank is van oordeel dat het aangebrachte toilet maakt dat het bijgebouw, dat op circa drie meter van de woning ligt, niet kan worden aangemerkt als functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, de woning. Het gebruik is niet ondergeschikt aan dat van de woning. Daarbij is niet van belang of het gebouw daadwerkelijk in gebruik is of zal worden genomen als woning of gastengebouw. [1]
13. Er is daarom sprake van een overtreding.
Overtreder
14. Eiseres kan op grond van artikel 5.18 van de Wabo als overtreder worden aangemerkt, omdat zij eigenaar is van de woning en het bijgebouw.
Beginselplicht tot handhaving
15. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan dit weigeren. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Zicht op legalisatie
16. Er bestaat geen zicht op legalisatie. Er is geen aanvraag ingediend om verlening van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een toilet en verweerder heeft aangegeven niet te willen meewerken aan legalisering van het gebruik van het toilet in het bijgebouw.
Belangenafweging
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval kunnen gelasten om (ook) het toilet te verwijderen, omdat met de aanwezigheid van een toilet het bijgebouw eenvoudig geschikt kan worden gemaakt voor zelfstandig wonen of als gastenverblijf. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van eiseres om een toilet te hebben in het bijgebouw, zodat zij tijdens haar meditatie-oefeningen niet het bijgebouw hoeft te verlaten en haar woning hoeft in te gaan om daar van het toilet gebruik te maken, niet opweegt tegen het belang om eventueel strijdig gebruik van het bijgebouw te voorkomen. Het belang om het toilet te verwijderen weegt daarom zwaarder dan het belang van eiseres om het toilet in het bijgebouw te behouden.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage Wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit
(..)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet."
Artikel 2.1, derde lid:
"Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt."
Besluit omgevingsrecht, bijlage II:
Artikel 2, aanhef en derde lid:
"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
3°. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg."

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van