ECLI:NL:RBAMS:2024:3579

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
23/7264
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WIA-uitkering van eiser na niet tijdig doorgeven van adreswijziging

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2024, in de zaak tussen eiser uit Hamont-Achel (België) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), wordt het beroep van eiser tegen de verlaging van zijn WIA-uitkering met 20% beoordeeld. Eiser had zijn verhuizing naar een nieuw adres in België niet tijdig doorgegeven aan het Uwv, wat leidde tot de verlaging van zijn uitkering over de periode van 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023. Het Uwv had in een besluit van 14 maart 2023 de uitkering verlaagd en dit besluit werd gehandhaafd in een later besluit op 10 november 2023. Eiser betwistte de verlaging en stelde dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om zijn adreswijziging binnen een week door te geven, aangezien hij dacht dat dit automatisch zou gebeuren, zoals in Nederland via de Basisregistratie Personen (BRP). De rechtbank oordeelde dat de verplichting om een adreswijziging door te geven niet als een termijngebonden verplichting kan worden beschouwd, omdat de wet enkel spreekt over 'zo spoedig mogelijk'. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en oordeelde dat de opgelegde maatregel op een onjuiste grondslag was gebaseerd. Eiser kreeg recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die op € 1.750,- werden vastgesteld. Het Uwv werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/7264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Hamont-Achel (België), eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
(gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlaging van zijn WIA [1] -uitkering met 20% in de periode van 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023.
2. Met het besluit van 14 maart 2023 heeft het Uwv de uitkering van eiser verlaagd en met het bestreden besluit van 10 november 2023 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij deze verlaging gebleven.
3. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. De vriendin en moeder van eiser waren hierbij aanwezig, samen met de gemachtigde van eiser. Ook de gemachtigde van het Uwv was aanwezig.

Wat aan deze procedure voorafging

5. Eiser woont in Hamont-Achel (België) en ontvangt een WIA-uitkering.
6. Op 18 maart 2022 is eiser verhuisd naar een nieuw adres in Hamont-Achel (België). Deze adreswijziging heeft hij niet aan het Uwv doorgegeven. Op 15 december 2022 heeft het Uwv naar eiser een ‘verklaring van in leven zijn’ verstuurd naar een adres in Lanaken (België). Dit bleek een fout adres te zijn en na een telefoontje met het Uwv is de ‘verklaring van in leven zijn’ verstuurd naar het juiste adres. In de begeleidende brief heeft het Uwv verzocht om uiterlijk 29 december 2022 te laten weten welk adres juist is.
7. Op 2 januari 2023 is de ‘verklaring van in leven zijn’ door het Uwv ontvangen. Aangezien eiser geen geldig paspoort of een ander geldig identiteitsbewijs heeft meegestuurd, verzoekt het Uwv eiser in een brief van 24 januari 2023 om de ontbrekende gegevens voor 7 februari 2023 toe te sturen. Dit heeft eiser per brief van 24 januari 2023 gedaan.
8. Op 28 februari 2023 laat het Uwv aan eiser weten dat hij de adreswijziging uiterlijk een week na de verhuizing had moeten doorgeven. Omdat eiser dit pas op 30 december 2022 heeft gedaan, is hij 275 dagen te laat. Het Uwv geeft eiser tot 14 maart 2023 de kans om toe te lichten waarom hij zich niet aan deze regel heeft gehouden.
9. Met het besluit van 14 maart 2023 heeft het Uwv aan eiser laten weten dat hij de verhuizing 280 dagen te laat heeft doorgegeven en dat zijn uitkering over de periode van 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023 met 20% wordt verlaagd. Het Uwv heeft deze maatregel gehandhaafd in het bestreden besluit.
Beroepsgronden eiser
10. Eiser stelt dat het hem redelijkerwijs niet duidelijk was dat zijn verhuizing naar een ander adres binnen de gemeente Hamont-Achel van invloed zou kunnen zijn op zijn recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de uitbetaling hiervan. Eiser ging ervan uit dat deze verhuizing automatisch zou worden doorgegeven aan het Uwv, zoals dit ook in Nederland het geval is via de Basisregistratie Personen (BRP).
11. Daarnaast voert eiser aan dat nergens in de Wet WIA of in een beleidsregel staat dat een verhuizing binnen een week aan het Uwv had moeten worden doorgegeven. Er wordt enkel gesproken over ‘zo spoedig mogelijk’.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht de WIA-uitkering van eiser met 20% heeft verlaagd over de periode 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Automatisch doorgeven adres
14. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA moet een verzekerde die recht heeft op een WIA-uitkering, op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van deze uitkering, toesturen aan het Uwv. Deze verplichting geldt niet als de feiten en omstandigheden door het Uwv kunnen worden verkregen uit een bij ministeriële regeling aan te wijzen administratie.
15. Het BRP is zo’n soort administratie en wordt ter verificatie geraadpleegd voor de verwerking van gegevens door het Uwv. [2] Onder deze gegevens vallen onder meer de basisregistratie gegevens, dus ook adresgegevens. [3] Uit het tweede lid, aanhef en onder d, van artikel 27 van de Wet WIA volgt dat de verzekerde verplicht is tot naleving van de door het Uwv vastgestelde Controlevoorschriften [4] die noodzakelijk zijn voor de juiste uitvoering van de wet. In de Controlevoorschriften staat onder meer dat het de uitkeringsgerechtigde is die een wijziging van het woonadres in het buitenland zo spoedig mogelijk moet doorgeven. [5]
16. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv toegelicht dat het Uwv niet zomaar adresgegevens van uitkeringsgerechtigden kan opvragen bij buitenlandse instanties zoals het Belgische BRP. De ‘verklaring van in leven zijn’ is er juist voor bedoeld om te verifiëren waar een uitkeringsgerechtigde woont en of hij ‘in leven is’. Een adreswijziging in het buitenland is niet automatisch bij het Uwv bekend.
17. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat eiser zijn adreswijziging binnen België zelf had moeten doorgeven aan het Uwv. Eiser had hiervan ook op de hoogte kunnen zijn, aangezien het Uwv in verschillende brieven aan eiser (zoals het eerdere formulier ‘verklaring van in leven zijn’ van 29 november 2021) alsook op de website kenbaar heeft gemaakt dat hij wijzigingen in zijn situatie binnen een week aan het Uwv moet doorgeven.
Zo spoedig mogelijk
18. Niet in geschil is dat eiser zijn adreswijziging, die hij met de ‘verklaring van in leven zijn’ van 30 december 2022 aan het Uwv heeft toegezonden, niet zo spoedig mogelijk heeft doorgegeven.
19. Eiser betwist het standpunt van het Uwv dat ‘zo spoedig mogelijk’ binnen een week betekent en dat het daarmee een termijngebonden verplichting is. Het Uwv gaat wel uit van een termijngebonden verplichting die via brieven en informatie op de website aan betrokkenen bekend wordt gemaakt. Volgens het Uwv wordt dit standpunt bevestigd door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in een uitspraak van 15 november 2017. [6]
20. Deze beroepsgrond slaagt. Uit de begripsomschrijving in de Beleidsregel maatregelen UWV [7] volgt dat een termijngebonden verplichting, een verplichting is waaraan de betrokkene binnen een bij of krachtens de wet gestelde termijn moet hebben voldaan. In artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA en in artikel 5, tweede lid, van de Controlevoorschriften wordt enkel de term ‘zo spoedig mogelijk’ gebruikt. Dat er een termijn geldt van een week voor het doorgeven van een adreswijziging in het buitenland volgt niet uit de Wet WIA en de Controlevoorschriften, noch uit het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten of de Beleidsregel maatregelen UWV. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv bevestigd dat het om een vaste gedragsregel gaat en dat de termijn van een week wordt gehanteerd voor het doorgeven van wijzigingen in de woon- en leefsituatie van een betrokkene. Omdat het in dit geval gaat om een vaste gedragslijn die niet in een beleidsregel is neergelegd, is geen sprake van een bij wet of krachtens de wet gestelde termijn. Er wordt daarom niet voldaan aan de definitie van een termijngebonden verplichting zoals omschreven in de eigen beleidsregels.
21. De rechtbank volgt niet de interpretatie die het Uwv geeft aan de uitspraak van de CRvB van 15 november 2017. In die zaak was geen geschil over de termijn. Verder is er geen sprake van een vergelijkbaar feitencomplex, omdat eiser zich niet in detentie bevindt. De CRvB heeft zich in de uitspraak van 15 november 2017 ook niet uitgelaten of ‘zo spoedig mogelijk’ betekent dat het moet gaan om een termijn van een week. De CRvB heeft alleen overwogen dat de termijn van een week in die zaak voldoende was om melding te maken van de detentie. De termijn van een week was ook in andere uitspraken [8] die te vinden zijn op rechtspraak.nl geen onderwerp van het geschil. Tot slot gaan al deze uitspraken over een ander rechtsgevolg. Deze uitkeringsgerechtigden zaten immers in detentie waardoor zij geen recht hadden op een uitkering. Het ging dus niet om het opleggen van een maatregel zoals bij eiser.
22. De rechtbank concludeert dat het doorgeven van een gewijzigd woonadres in het buitenland geen termijngebonden verplichting is. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de opgelegde maatregel.
Hoogte van de maatregel
23. Niet in geschil is dat sprake is van het niet naleven van een verplichting uit de eerste categorie als bedoeld in artikel 3 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten. Het Uwv heeft de hoogte van de maatregel - een verlaging van de uitkering met 20% gedurende 3 maanden - gebaseerd op artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregel maatregelen Uwv. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een termijngebonden verplichting, kan de maatregel niet op dit artikel worden gebaseerd. Zoals op de zitting is besproken kan in dit geval wel een maatregel worden opgelegd op grond van artikel 2 van de Beleidsregel maatregelen Uwv - een verlaging van de uitkering met 5% gedurende een maand - of het Uwv kan een schriftelijke waarschuwing geven. [9] De beslissing daarover is aan het Uwv.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen omdat de opgelegde maatregel op een onjuiste grondslag is gebaseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het is aan het Uwv om te beslissen of er aanleiding bestaat een maatregel op te leggen voor het niet nakomen van een niet termijngebonden verplichting, een waarschuwing te geven of om anderszins op het bezwaar te beslissen.
24. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het Uwv hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn gaat lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
26. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 10 november 2023;
- draagt het Uwv op binnen zes weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Zie artikel 33, zesde lid van de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI).
3.Zie artikel 5.1, eerste lid, onder a en onder 1 jo artikel 5.2 Besluit SUWI.
4.Controlevoorschriften arbeidsongeschiktheidswetten 2018.
5.Zie artikel 5, tweede lid, van de Controlevoorschriften.
7.Zie artikel 1, onder c, van de Beleidsregel maatregelen UWV.
8.Zie de uitspraken van de CRvB van 3 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1501 en 21 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3743.
9.Zie artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregel maatregelen UWV.