ECLI:NL:RBAMS:2024:3604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
13/022708-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ernstige strafbare feiten, waaronder ontploffingen en bedreigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een reeks ernstige strafbare feiten. De feiten omvatten onder andere het teweegbrengen van ontploffingen, bedreigingen met vuurwapens en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij meerdere incidenten in België, waaronder het opzettelijk veroorzaken van ontploffingen bij een voetbalkantine en het beschieten van woningen. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor bepaalde feiten, omdat deze niet in het Europees aanhoudingsbevel waren opgenomen. De verdachte heeft ingestemd met zijn overlevering, maar heeft geen afstand gedaan van het recht op het specialiteitsbeginsel, wat betekent dat hij niet voor andere feiten kan worden vervolgd zonder toestemming van de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 296 dagen, waarvan 210 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en ADHD, en heeft geoordeeld dat behandeling en begeleiding noodzakelijk zijn om het risico op recidive te verminderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.022708.23 (A) en 13.066330.22 (B)
Datum uitspraak: 4 juni 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid. De zaken zullen in dit vonnis in chronologische volgorde in de tijd worden besproken, dus eerst zaak B en dan zaak A.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. van Gils (waarnemend voor: mr. C.A. Bouw), naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [naam 2] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS), [naam 3] , begeleider vanuit [instelling] Jeugd en Gezin en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de deskundigen K. Oostra, GZ-psycholoog en N.J.M. Beuk, kinder- en jeugdpsychiater, ter zitting naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
primair:
in de periode van 1 maart 2022 tot en met 3 maart 2022 te Amsterdam, het bemoeilijken van de opsporing door de kleding die die bij enig misbruik is gebruikt te verbergen en/of te vernietigen;
subsidiair:
in de periode van 1 maart 2022 tot en met 3 maart 2022 te Amsterdam, het verbergen en/of behulpzaam zijn bij het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door ambtenaren van de politie van verdachte [naam 4] door zijn telefoon te ruilen en/of kleding te verbergen/vernietigen;
meer subsidiair:
in de periode van 1 maart 2022 tot en met 3 maart 2022 te Amsterdam aan het vernietigen van bewijs door het weggooien van kleding;
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde (zaak 1):
op 19 augustus 2022 te Antwerpen , België, in vereniging opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij de gevel van een voetbalkantine, gelegen aan [adres 1] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde (zaak 1):
op 19 augustus 2022 te Antwerpen , België, in vereniging bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [aangever] en/of een of meerdere familieleden van voornoemde [aangever] en/of een of meerdere (bestuurs)leden van de voetbalclub [naam 5] ;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (zaak 1):
primair:
op 19 augustus 2022 te Antwerpen , België, opzettelijk vernielen en/of beschadigen van een gebouw, te weten een voetbalkantine, gelegen aan [adres 1] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair:
op 19 augustus 2022 te Antwerpen , België, in vereniging vernieling en/of beschadiging en/of onbruikbaar maken en/of beschadiging van een voetbalkantine, gelegen aan [adres 1] ;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde (zaak 2):
primair:
op 21 augustus 2022 te Antwerpen , België, in vereniging poging van moord/doodslag van [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] ;
subsidiair:
op 21 augustus 2022 te Antwerpen , België, in vereniging bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] ;
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde (zaak 2):
op 21 augustus 2022 te Antwerpen , België, in vereniging voorhanden hebben van een wapen van categorie III, te weten een pistool, geluidsdemper en/of patronen, te weten kaliber 9mm, van categorie III;
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde (zaak 3):
primair:
op 15 september 2022 te Antwerpen , België, in vereniging opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing tegen de gevel van een woning gelegen aan [adres 2] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair:
op 15 september 2022 te Antwerpen , België, in vereniging bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting van [naam 6] en [naam 8] ;
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde (zaak 3):
op 15 september 2022 te [plaats] , België, opzettelijk vernielen en/of beschadigen van een gebouw, te weten een woning gelegen aan [adres 2] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair:
op 15 september 2022 te [plaats] , België, in vereniging vernieling en/of beschadiging en/of onbruikbaar maken en/of beschadiging van een woning gelegen aan [adres 2] ;
Ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde (zaak 4):
op 17 september 2022 te [plaats] , België, in vereniging poging van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing tegen de gevel van een woning gelegen aan [adres 2] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of personen te duchten was;
Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde (zaak 4):
op 17 september 2022 te [plaats] , België, in vereniging vernieling en/of beschadiging van een woning gelegen aan [adres 2] ;
Ten aanzien van het onder 10 ten laste gelegde (zaak 4):
op 17 september 2022 te [plaats] , België, in vereniging voorhanden hebben van een wapen van categorie II, te weten een explosieve constructie bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of ontploffing;
Ten aanzien van het onder 11 ten laste gelegde:
in de periode van 22 april 2022 tot en met 17 september 2022 in [plaats] , België, deelneming aan een criminele organisatie.

3.Voorvragen

Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde:
De rechtbank volgt, met de officier van justitie, het verweer van de raadsman dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 4 primair in zaak A ten laste gelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit feit ziet op de poging tot moord dan wel doodslag.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte is op grond van het Europees aanhoudingsbevel van 31 januari 2023 door België aan Nederland overgeleverd. Aan de overlevering liggen volgens het verzoek tot overname van de strafvordering de volgende strafbare feiten ten grondslag: deelname aan de activiteiten van een criminele organisatie, inbreuken op de wapenwetgeving, poging opzettelijke vernieling door ontploffing van een bouwwerk met vermoeden van menselijke aanwezigheid bij nacht en vernieling van landelijke of stedelijke afsluitingen. Ingevolge artikel 27 lid 2 van het kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel van overlevering tussen lidstaten 2002/584/JBZ (hierna: het Kaderbesluit) wordt een overgeleverd persoon niet vervolgd voor enig ander vóór de overlevering begaan feit dan welk de reden tot overlevering is geweest. De primair tenlastegelegde moord/doodslag staat niet in het Europees aanhoudingsbevel genoemd. In artikel 27 lid 1 en 3 van het Kaderbesluit zijn de uitzonderingen op het in artikel 27 lid 2 Kaderbesluit vervatte specialiteitsbeginsel benoemd. De rechtbank heeft beoordeeld of zich een van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 27 lid 1 en 3 van het Kaderbesluit zich voordoet. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan niet gebleken. Verdachte heeft ingestemd met zijn overlevering, maar heeft geen afstand gedaan van het recht op het specialiteitsbeginsel. Derhalve mag verdachte niet worden vervolgd voor andere feiten dan die in het Europees aanhoudingsbevel zijn genoemd. Nu de moord/doodslag niet als apart strafbaar feit staat genoemd in het bevel, kan hij daar nu – zonder verdere toestemming van de Belgische autoriteit – niet voor vervolgd worden in deze procedure. Gelet hierop zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het in zaak A onder 4 primair ten laste gelegde.
De dagvaardingen zijn voorts geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is voor de overige feiten ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak B
De officier van justitie heeft de gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Bij de rechtbank bestaat op basis van de bewijsmiddelen onvoldoende de overtuiging dat verdachte contact heeft opgenomen met aangever [aangever 3] met als doel het helpen van verdachte [naam 4] door diens telefoon terug te krijgen om aanhouding voor de straatroof en/of openlijke geweldpleging op 1 maart 2022 te voorkomen. Uit het tapgesprek met [naam 4] volgt alleen dat hij zijn telefoon terug wilde. Niet dat dit was om te voorkomen dat ze hem als verdachte van de straatroof/openlijke geweldpleging zouden vinden. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de kwalificatie van de handelingen van verdachte het meest aansluit bij het meer subsidiair ten laste gelegde, het vernietigen van bewijs en niet zozeer het frustreren van de opsporing. Verdachte heeft hierover bij de politie het volgende verklaard. Hij was op de hoogte was van wat er op 1 maart 2022 was gebeurd en het zou hem niet verbazen als hij zou worden aangehouden want hij ging kleding ophalen bij zijn vriend [naam 4] . De kleding was volgens verdachte belangrijk omdat het als bewijs kon dienen. Verdachte heeft vervolgens de kleding weggegooid in een kledingrecyclebak. Zijn verklaring bij de politie wordt ondersteund door het tapgesprek sessie 2675.
Gelet op de verklaring van verdachte en het tapgesprek sessie 2675 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk wegmaken van bewijs.
Zaak A, ten aanzien van zaak 1 (feiten 1, 2 en 3):
De rechtbank stelt vast dat op 19 augustus 2022 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is geconstateerd dat op het gebouw aan [adres 1] te [plaats] , de voetbalkantine van voetbalclub [naam 5] , met graffiti de tekst ‘ [naam 9] MOET ERUIT!’ is gespoten. Ook constateren zij dat de inkomdeur zwaar beschadigd is. Het deurglas is volledig gebarsten, er worden brandsporen gezien en een deuk ter hoogte van de deurklink, en er wordt een sterke geur van buskruit in de inkomhal waargenomen. Van de labo federale politie vernamen zij dat er gebruik werd gemaakt van een ‘cobra 6’ met een fles brandstof die tot ontploffing werd gebracht tussen de deurklink van de glazen dubbele inkomdeur van de kantine van voetbalclub [naam 5] . De labo federale politie gaf aan dat men veel geluk heeft gehad omdat de kantine door deze ontploffing in brand had kunnen vliegen. Volgens de terreinverzorger [naam 10] moet dit zijn gebeurd tussen 18 augustus 2022 om 23:30 uur en 19 augustus 2022 om 07:00 uur. Buurtbewoners [naam 11] en [naam 12] hoorden om 04:40 uur respectievelijk 04:45 uur een luide knal. Uit onderzoek blijkt er slechts één [voornaam 1] actief bij de voetbalclub [naam 5] en dat is [aangever] .
Feit 1: medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er op 19 augustus 2022 een cobra 6 tezamen met een fles brandstof tot ontploffing is gebracht tegen de deur van de voetbalkantine [naam 5] . Dat daarmee een gevaar voor goederen zou bestaan heeft tijdens de behandeling ter zitting niet ter discussie gestaan en acht de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen bewezen. Verdachte heeft samengevat verklaard dat hij op het tijdstip in de buurt van de plaats delict aanwezig is geweest en dat hij de graffiti en de cobra heeft geregeld, maar dat hij de vuurwerkbom en graffiti niet zelf geplaatst heeft.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden welke rol verdachte bij het teweegbrengen van de ontploffing heeft gehad. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen en de raadsman heeft bepleit dat alleen de medeplichtigheid bewezen kan worden. Aangezien medeplichtigheid niet ten laste is gelegd moet volgens de raadsman vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde volgen. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.
Uit de verklaring van verdachte bij de politie en uit het onderzoek naar zijn telefoon blijkt dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk en met een vooropgezet plan naar de voetbalkantine in België zijn afgereisd. Verdachte ontving via Snapchat een opdracht en regelde vervolgens een cobra en spuitbus. Hij zocht dingen zoals de route op met zijn telefoon en de verdiensten, € 2.500,-, werden uiteindelijk onder iedereen verdeeld. Uit een chatgesprek van 18 augustus 2022 om 23.53 uur dat is gevonden op de telefoon van [medeverdachte 1] volgt dat verdachte aan [medeverdachte 1] stuurt: “we gaan die cobra doen”, “hij heeft spuitbus”. Gelet op het gezamenlijk optrekken vanuit Nederland naar België en weer terug, het regelen van spullen en de verdeling van de verdiensten is het naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat het teweegbrengen van de ontploffing het gezamenlijke doel en plan is geweest van de drie verdachten. Verdachte heeft bij de uitvoering van het plan dusdanig nauw en bewust samengewerkt met de anderen dat het in het midden kan blijven wie van de drie nu daadwerkelijk het explosief heeft geplaatst en/of de graffiti heeft gespoten. De rollen waren vergelijkbaar en inwisselbaar. De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de verdediging en acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing.
Feit 2: medeplegen van bedreiging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Uit de feiten en omstandigheden kan het niet anders dan dat het spuiten van de graffiti met dreigende tekst en het teweegbrengen van de ontploffing te kwalificeren zijn als een bedreiging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat geen sprake is van medeplegen en de ten laste gelegde woorden geen bedreiging opleveren, ook niet in combinatie met het tot ontploffing brengen van zwaar vuurwerk.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat met het plaatsen van een explosief in samenhang bezien met de tekst ‘ [naam 9] moet eruit’ sprake is van een bedreiging jegens [aangever] en de (bestuurs)leden van de voetbalclub. Onder deze omstandigheden kan immers bij hen de redelijke vrees ontstaan dat een aanslag met een explosief op hun leven zal volgen, als niet wordt voldaan aan de opdracht. Temeer nu de dreigende boodschap ook kracht is bijgezet door het explosief daadwerkelijk tot ontploffing te brengen.
De rechtbank overweegt voorts dat de bedreiging zich beperkt tot [aangever] en de bestuursleden van de voetbalclub omdat zij direct met de bedreiging zijn geconfronteerd en het bericht zich tot hen richt. Dat het bestuur ook heeft gehandeld als gevolg van de explosie en de geuite tekst volgt uit de verklaring van [aangever] in zijn vordering tot schadevergoeding. Wegens veiligheidsredenen is hij uit het team gezet. Zoals hierboven overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte nauw en bewust met zijn medeverdachten heeft samengewerkt bij het tot ontploffing brengen van het explosief, zodat ook voor de bedreiging het medeplegen bewezen is.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging.
Feit 3 primair: opzettelijk vernielen/beschadigen gebouw
Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 primair ten laste gelegde, opzettelijk vernielen/beschadigen van een gebouw, niet wettig en overtuigend is bewezen, omdat dat wetsartikel een ander belang beschermd dan hetgeen waarvoor verdachte wordt vervolgd. Verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
Feit 3 subsidiair: medeplegen van vernieling/beschadiging
De rechtbank is van oordeel, anders dan de raadsman, dat de tenlastelegging voldoende feitelijk is en dat duidelijk uit het dossier naar voren komt dat de ten laste gelegde vernieling/beschadiging ziet op de schade aan de inkomdeur en aan de zijgevel van de voetbalkantine.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de schade aan de inkomdeur en de graffiti op de zijgevel een beschadiging van de voetbalkantine op. Omdat de inkomdeur onderdeel is van de voetbalkantine kan niet worden gesteld dat de schade aan de inkomdeur een vernieling oplevert in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. De voetbalkantine is immers niet zodanig beschadigd dat deze niet meer door reparatie in oude toestand kan worden hersteld. Ook het aanbrengen van graffiti op de zijgevel van de voetbalkantine levert beschadiging van een gebouw op. De inkomdeur en de zijgevel zijn aangetast, maar de voetbalkantine kan zijn functie, na reparatie, behouden. Uit het dossier is niet gebleken dat dit anders is.
Nu verdachte als medepleger in het feitencomplex is aangemerkt, is hij ook als medepleger verantwoordelijk voor de beschadiging van de voetbalkantine. De rechtbank acht, met de officier van justitie, het onder 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Zaak A, ten aanzien van zaak 2 (feiten 4 en 5):
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde.
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste onder 4 subsidiair gelegde bepleit wegens het ontbreken van opzet. Als opzet van verdachte bewezen wordt geacht, heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat zijn handelingen zich beperken tot de rol van medeplichtige en niet van medepleger. Hij wist niet dat de woning zou worden beschoten en heeft dat zelf ook niet gedaan en niet gezien. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad.
De rechtbank stelt vast dat op 21 augustus 2022 de woning gelegen aan [adres 2] te [plaats] tussen 04:00 uur en 04:30 uur is beschoten. Er is tien keer op deze woning geschoten met een vuurwapen 9mm en er zijn negen hulzen van kaliber 9 mm Para, twee kogels en één kogelmantel aangetroffen. Er zijn inslagen in de ramen aan de voorzijde en de gevel van de woning en in de woning geconstateerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het beschieten van een woning naast zeer gevaarlijk, ook zonder meer bedreigend voor alle bewoners van de woning. Geconfronteerd met de kogelinslagen en hulzen, kan bij hen immers in redelijkheid de vrees ontstaan dat hiermee een aanslag op hun leven is bedoeld of dat daarmee wordt gedreigd.
Feit 4: medeplegen van bedreiging
In tegenstelling tot de raadsman staat het voor de rechtbank vast dat verdachte samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] naar België zijn gegaan om de woning te beschieten. Hun handelen is aan te merken als medeplegen omdat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking en de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is om van medeplegen te spreken. Dat verdachte nu ter zitting verklaart dat hij niet wist van het plan om de woning te beschieten schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Uit het verhoor van verdachte bij de politie een maand na de beschieting en bij de rechter-commissaris in Nederland blijkt dat verdachte wist van het plan om de woning te beschieten en dat hij samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] naar een straat in de buurt van [adres 2] is gereden. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 3] het eerste stuk heeft gereden en dat hij het daarna van hem heeft overgenomen. Ook heeft verdachte verklaard dat er een persoon is uitgestapt en dat hij en een medeverdachte in de auto hebben gewacht totdat de schutter terug kwam. De rechtbank vindt voor deze verklaring van verdachte ondersteuning in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 2] en een onbekende naar België is gereden. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte de onbekende persoon is waar [medeverdachte 3] over heeft verklaard. Ook [medeverdachte 3] verklaarde dat tussen 03:25 uur en 04:25 uur een van zijn medeverdachten in een woonwijk uit de auto is gestapt en na vijf minuten weer terugkwam. Volgens [medeverdachte 3] is dat de tweede jongen geweest en is [medeverdachte 2] in de auto gebleven. Dit zou dan volgen de verklaring van [medeverdachte 3] verdachte zijn geweest. Verder is uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 3] gebleken dat hij op 21 augustus om 00:09 uur, een paar uur voor de aanslag de route naar [adres 2] op zijn telefoon heeft ingevoerd. Verdachte heeft verder verklaard dat hij achteraf € 500,- heeft gekregen. Het wapen dat is gebruikt is hetzelfde wapen met demper dat een paar dagen later is gevonden in de witte Volkswagen Polo. De rechtbank stelt op basis van deze verklaringen, in samenhang bezien met het feit dat de gsmtoestellen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn aangestraald in de onmiddellijke omgeving van de feiten, vast dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in het tijdsbestek van de beschieting, te weten tussen 04:00 uur en 04:30 uur, op de plaats delict is geweest en zij van te voren het gezamenlijke doel hadden om de woning te beschieten. Wie er dan daadwerkelijk heeft geschoten kan in het midden blijven. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan het standpunt van de raadsman.
Feit 5: medeplegen voorhanden hebben wapen
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid, geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden (HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504).
De rechtbank overweegt dat gezien de rol van verdachte als medepleger van de bedreiging, zoals hiervoor wordt overwogen, waarbij hij voorafgaand aan de bedreiging op de hoogte was van het plan tot beschieting van de woning, verdachte eveneens vooraf wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van het wapen en de munitie. Voor beschikkingsmacht van een vuurwapen is niet vereist dat verdachte eigenaar of bezitter is van het wapen. Het gaat om de vraag of verdachte over het wapen kon beschikken: lag het in zijn macht om het wapen te gebruiken of er op een andere wijze iets mee te doen. Verdachten zijn samen op pad gegaan voor de bedreiging. Daarbij hebben zij een wapen met geluidsdemper met munitie meegenomen in de auto en deze stond dus tot de beschikking van hen ieder om het te gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake geweest van het gezamenlijk voorhanden hebben van het wapen met geluidsdemper en de munitie. Het ten laste gelegde onder 5 kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Zaak A, ten aanzien van zaak 3 (feiten 6 en 7):
Feit 6 primair: medeplegen van teweegbrengen van een ontploffing
Met de raadsman, en anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het wettig bewijs in het dossier niet kan worden vastgesteld dat er gevaar voor goederen te duchten was bij het plaatsen van het vuurwerk. Er is geen vernieling of beschadiging van goederen vastgesteld. Ook kan niet kan worden vastgesteld welke gevaren het gooien van Black Thunder vuurwerk met zich mee kan brengen, nu het dossier geen stukken bevat die dat gevaar onderbouwen. De raadsman heeft met stukken aangevoerd dat Black Thunder weliswaar de hardste knal veroorzaakt, maar daaruit niet volgt dat gevaar voor goederen wordt veroorzaakt. Dat is gelet op de omstandigheid dat er ook geen schade zichtbaar was niet onaannemelijk. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 6 primair ten laste gelegde.
Feit 6 subsidiair: medeplegen van bedreiging
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaring van verdachte en op basis van de overige bewijsmiddelen vast dat verdachte op 15 september 2022 knalvuurwerk van het merk Black Thunder naar de woning gelegen aan [adres 2] heeft gegooid.
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het gooien van knalvuurwerk in de richting van de woning van [naam 6] en [naam 7] een bedreiging oplevert. Zoals reeds overwogen kan onder deze omstandigheden bij [naam 6] en [naam 7] de redelijke vrees ontstaan dat een aanslag met een explosief op hun leven zal volgen. Dat geldt temeer gelet op de beschieting van de woning zoals bewezenverklaard onder feit 4. Dat niet kan worden vastgesteld dat Black Thunder zwaar vuurwerk betreft doet voor de bedreiging met een explosief daar niet aan af.
Feit 7 primair: opzettelijk vernielen/beschadigen gebouw
Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 7 primair ten laste gelegde, opzettelijk vernielen/beschadigen van een gebouw, niet wettig en overtuigend is bewezen, omdat dat wetsartikel een ander belang beschermd dan hetgeen waarvoor verdachte wordt vervolgd. Verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
Feit 7 subsidiair: medeplegen van vernieling/beschadiging
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier geen schade aan de woning gelegen aan [adres 2] kan worden vastgesteld. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] stellen vast dat er geen zichtbare schade aan de woning of de voortuin noch aan de vlakbij geparkeerde voertuigen te zien is. De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van de ten laste gelegde vernieling/beschadiging.
Zaak A, ten aanzien van zaak 4 (feiten 8, 9 en 10):
Feit 8: medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 8 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het onder 8 ten laste gelegde medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing wettig en overtuigend is bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Feit 9: medeplegen van vernieling/beschadiging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van vernieling. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de graffiti ‘NOBOA 2000 COCAÏNE’ op de gevel van de woning gelegen aan [adres 2] een beschadiging en geen vernieling van de woning oplevert, zoals ook bij feit 3 overwogen. Verdachte heeft bekend dat hij dit feit samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] heeft gepleegd. Zijn verklaring vindt steun in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank acht het onder 9 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 10: medeplegen van wapenbezit
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 10 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het onder 10 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen wettig en overtuigend is bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Zaak A, ten aanzien van het onder 11 ten laste gelegde:
Feit 11: deelneming aan een criminele organisatie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Uit de verklaringen van verdachte, met name bij de rechter-commissaris blijkt dat verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten en met welk doel deze werden gepleegd. Verdachte heeft opdracht(en) aangenomen, hij heeft geld ontvangen voor zijn deelname aan de aanslagen en er lijkt kennelijk een rolverdeling te zijn.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft aangevoerd dat verdachte niet bekend was met het bestaan van een criminele organisatie en dat er geen wettig bewijsmiddel is om te kunnen aannemen dat verdachte opzet op deelname hieraan heeft gehad. Er is in het geval van verdachte geen sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, dan wel deze gedragingen ondersteunt. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds hetzelfde te zijn.
Uit het dossier volgt dat in de periode van april 2022 tot en met september 2022 in verschillende samenstellingen en op meerdere momenten jonge mannen vanuit Nederland naar België zijn gereisd om aanslagen te plegen door woningen en/of bedrijven te beschieten, dan wel explosieven te plaatsen of pogingen daartoe. De politie vermoedt dat deze aanslagen te maken hebben met conflicten binnen het drugsmilieu. De jonge mannen hebben die opdrachten via Snapchat of andere social media kanalen gekregen. Zo ook verdachte. Zoals hierboven is overwogen, en de rechtbank in dit verband opnieuw vaststelt, heeft verdachte zich op 19 augustus 2022 schuldig gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing, bedreiging en vernieling, op 21 augustus 2022 aan bedreiging en het voorhanden hebben van een wapen en munitie, op 15 september 2022 aan bedreiging, en op 17 september 2022 aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing, vernieling en het voorhanden hebben van een wapen.
Bij alle voornoemde feiten heeft verdachte samengewerkt met anderen en is medeplegen bewezen. Het samenwerkingsverband met verdachte heeft in ieder geval bestaan uit [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Bij alle bewezen feiten is sprake geweest van een zekere taakverdeling, met inwisselbare rollen. De daders kregen steeds een opdracht van een opdrachtgever (doorgaans via Snapchat) en samen organiseerden zij de uitvoering van deze opdracht. Er lijkt daarbij sprake te zijn geweest van aansturing en een zekere hiërarchie binnen de organisatie. Verdachte heeft over een opdrachtgever bij de politie op 24 november 2022 onder andere verklaard: “
hij staat een stapje hoger dan ons.”En op 17 september 2022 heeft verdachte bij de politie verklaard:
“Eén van mijn vrienden heeft dan een bericht gestuurd naar de opdrachtgevers dat we niet konden overgaan tot de uitvoering omdat er politie aanwezig was. De opdrachtgevers zeiden dan dat er geen weg terug was.”Het geld dat werd ontvangen voor een opdracht werd onderling verdeeld. Uit een chatgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 3] op 21 augustus 2022 om 20.16 uur (de avond na het beschieten van de woning onder feit 4 in zaak A) volgt dat er wordt gesproken over “
360 voor mij en 240 voor [naam 14]“, verdachte spreekt over “
die van morgen is 15b(de rechtbank begrijpt 15 barkie, € 1.500,-)
ook be(de rechtbank begrijpt België)”, “
is via mocro”, “
ja als je zo een regelt regel ik die ballas(de rechtbank begrijpt munitie)
bij die mocro”, “
ie scorp(de rechtbank begrijpt een soort vuurwapen)
en die met die demper is van [voornaam 2] (de rechtbank leidt uit de overige stukken dat het hier gaat om [medeverdachte 5] die op 23 augustus 2022 samen met onder meer [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] is aangehouden in een auto in België met een vuurwapen met demper
)”. De daders zorgden voor de benodigde spullen, zoals de graffiti, het vuurwerk wapens, en regelden een auto om zich naar de bovengenoemde plaatsen te begeven. De daders reisden vervolgens gezamenlijk vanuit Nederland naar België en voerden dan de opdracht uit. Uit voorgaand gesprek kan de rechtbank afleiden dat dezelfde wapens vaker worden gebruikt en dat de daders opvallend weinig woorden nodig hebben om te weten wat zij van elkaar nodig hebben. Deze handelswijze vergt een planmatige aanpak en duidelijke afstemming tussen de betrokken personen. Tot slot blijkt uit onderzoek naar de telefoon van verdachte dat hij goed op de hoogte was van de strafrechtelijke ontwikkelingen rondom [medeverdachte 2] en dat hij op zoektermen zocht die daarmee verband hielden. Dit blijkt ook uit zijn verklaring bij de politie:
“kort nadat [naam 15] en de rest werden aangehouden, is hij (een opdrachtgever) ook aangehouden”.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat sprake was van een intensief samenwerkingsverband tussen de daders.
Met zijn gedragingen heeft verdachte een substantieel aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie, te weten bepaalde personen bedreigen. De rechtbank acht dan ook het in zaak A onder 11 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte ook al voor 19 augustus 2022 een rol heeft gehad binnen de organisatie zal hij partieel worden vrijgesproken voor de periode die voor die datum is tenlastegelegd. Ook kan niet worden vastgesteld welke rol [naam 16] heeft gehad binnen deze organisatie en zal verdachte ook van dat deel van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat
Zaak B
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:
hij omstreeks 3 maart 2022 te Amsterdam, opzettelijk een voorwerp, te weten kleding, dat kon dienen om de waarheid aan de dag te brengen, met het oogmerk om de
inbeslagneming daarvan te beletten, door die kleding weg te gooien;
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 19 augustus 2022 te Antwerpen, in België, tezamen en in vereniging met anderen tegen de gevel van een voetbalkantine gelegen aan [adres 1] opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een aangestoken explosief, in elk geval zwaar professioneel vuurwerk, tegen voornoemde gevel gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 19 augustus 2022 te Antwerpen, België, tezamen en in vereniging met anderen [aangever] en/of een of meerdere (bestuurs)lid/leden van de voetbalclub [naam 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met spuitbus/graffiti op de gevel van een voetbalkantine gelegen aan [adres 1] de woorden: “ [naam 9] moet eruit!” en een aangestoken explosief, in elk geval zwaar professioneel vuurwerk, tegen voornoemde gevel te gooien, als gevolg waarvan een ontploffing teweeg werd gebracht;
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde:
hij op 19 augustus 2022 te Antwerpen, België, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een voetbalkantine gelegen aan [adres 1] , die geheel aan een ander, te weten de Voetbalclub [naam 5] toebehoorde, heeft beschadigd;
Ten aanzien van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde:
hij op 21 augustus 2022 te Antwerpen, België, tezamen en in vereniging met anderen, [naam 6] en [naam 7] en [naam 8] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door meermalen met een vuurwapen op de woning, gelegen aan [adres 2] van voornoemde [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] te schieten;
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
hij op 21 augustus 2022 te Antwerpen, België, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, zijnde een (hand)vuurwapen en een geluidsdemper in de vorm van een pistool en patronen van categorie III, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 6 subsidiair ten laste gelegde:
hij op 15 september 2022 te Antwerpen, in België, tezamen en in vereniging met anderen, [naam 6] en [naam 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door vuurwerk op het tegen de woning gelegen aan [adres 2] van voornoemde [naam 6] en/of [naam 7] te gooien;
Ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde:
hij op 17 september 2022 te Antwerpen, België, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen terwijl daarvan, gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning
gelegen aan [adres 2] en omliggende woningen/panden en daar aanwezige goederen, te duchten was en levensgevaar voor de in die woning(en) aanwezige personen en passerende voetgangers en omstanders te duchten was, met dat opzet, in de nachtelijke uren, naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders een explosieve constructie, bij voornoemde woning hebben gelegd en vervolgens getracht af te steken, terwijl de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde:
hij op 17 september 2022 te Antwerpen, in België, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk de gevel van een woning gelegen aan [adres 2] , die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam 6] toebehoorde, heeft beschadigd;
Ten aanzien van het onder 10 ten laste gelegde:
hij op 17 september 2022 te Antwerpen, België, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosieve
constructie, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 11 ten laste gelegde:
hij in de periode van 19 augustus 2022 tot en met 17 september 2022, in Antwerpen, België en te Amsterdam en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een
samenwerkingsverband tussen hem, verdachte, [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of anderen, al dan niet in wisselende samenstelling, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder brandstichting enen bedreiging en handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie.

6.Bewijs

Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 188 dagen, met aftrek van het voorarrest van verdachte in Nederland en België (188 dagen) en14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Als de tijd die verdachte in België heeft vastgezeten niet meetelt voor de aftrek, dan dient de onvoorwaardelijke deel van de straf gelijk te zijn aan de tijd die verdachte in Nederland heeft vastgezeten. Als bijzondere voorwaarden moeten de door Raad geadviseerde voorwaarden worden verbonden aan het voorwaardelijk strafdeel, met als aanvulling dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de WSS. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht gevorderd.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de leerstraf
So Cool Verlengdop te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht vooral rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en minder straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte lang in voorarrest heeft gezeten, zowel in België als in Nederland. Verdachte verblijft in het kader van zijn veiligheid en schorsingsvoorwaarden op een geheime locatie. Desondanks houdt hij zich goed aan de voorwaarden. Verdachte staat welwillend tegenover de geadviseerde behandeling in het kader van een voorwaardelijke straf. Wat betreft de invulling van de bijzondere voorwaarden heeft de raadsman geen opmerking. Ten aanzien van de door de psychiater geadviseerde voorwaardelijke PIJ-maatregel sluit de raadsman aan bij het standpunt van de psycholoog dat deze maatregel in dit stadium niet passend is.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is rekening gehouden met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een reeks zeer ernstige strafbare feiten, waaronder het teweegbrengen van een ontploffing, een poging daartoe, en het bedreigen van personen door onder andere het beschieten van een woning. Bij deze feiten is gebruik gemaakt van gevaarlijke explosieven en van een wapen. De beschietingen hebben plaatsgevonden in de nachtelijke uren, bij een voetbalclub en in een woonwijk. Dit zijn uiterst gevaarlijke en gewelddadige activiteiten. De impact daarvan op de clubleden, bewoners, de buren en de maatschappij is heel groot. Dit soort feiten raken niet alleen de veiligheid, maar brengen ook gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee in de samenleving. Het teweegbrengen van ontploffingen is tegenwoordig aan de orde van de dag en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Verdachte is meerdere malen met anderen naar België afgereisd met het kennelijke doel tot het intimideren van bepaalde personen. Hij is hiervoor zelfs drie keer bij hetzelfde huis geweest. Verdachte was samen met anderen steeds in opdracht van anderen betrokken bij feiten waarvan het vermoeden bestaat dat die te maken hebben met een conflict in het criminele milieu. Verdachte heeft daar zelf ook een rol in gehad door anderen mee te vragen en de buit te verdelen. Verdachte is op heterdaad aangehouden, waardoor hij gedwongen is gestopt met het plegen van dit soort feiten. Niemand is gewond geraakt, maar als verdachte niet was aangehouden is het nog maar de vraag of en hoe vaak hij soortgelijke feiten zou hebben gepleegd. Verdachte heeft - zoals hij ook zelf heeft verklaard - er op dat moment niet bij stilgestaan hoe traumatiserend zijn handelingen zijn geweest voor de slachtoffers en voor de samenleving. Pas achteraf beseft hij zich wat zijn handelen teweeg heeft gebracht. Hij heeft wel spijt betuigd.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 8 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld. Hij wordt dan ook aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • de Pro Justitia rapportage, bestaande uit een rapport opgesteld door drs. N.J.M. Beuk, kinder- en jeugdpsychiater en psychiater volwassenen op 6 december 2023, en door MSc. K. Oostra, GZ-psycholoog/gerechtelijk deskundige NRGD op 24 april 2023;
  • het rapport van de Raad van 17 mei 2024;
  • de rapportage van de WSS van 15 mei 2024.
Voor de kennisname van het rapport van de psycholoog heeft de verdediging ter zitting toestemming gegeven ondanks dat deze ouder is dan één jaar.
De
psychiaterkomt tot de volgende conclusie. Bij verdachte is sprake van ADHD, matig in ernst, zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Dit betreft langdurig aanwezige problematiek en was ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Bij alle ten laste gelegde feiten zijn er momenten geweest waarop verdachte zich had kunnen beraden. Op deze momenten heeft de overige problematiek waarschijnlijk sterker doorgewerkt dan de impulsiviteit voortvloeiend uit de ADHD. Wel is duidelijk dat problematiek van verdachte in enige mate in elk feit doorwerking heeft gehad. Op basis hiervan wordt geadviseerd om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verder wordt het risico op recidive matig tot hoog ingeschat. Verdachte heeft nog geen behandeling gericht op zijn problematiek gehad, behoudens de woonbegeleiding die hij momenteel krijgt. Langdurige behandeling wordt noodzakelijk geacht. Gezien de zwakbegaafdheid van verdachte zal het tijd kosten om vaardigheden aan te leren en aan de doelen te werken. Daarbij past een behandelkader dat de benodigde behandelduur borgt ter bevordering van de ontwikkeling van verdachte. De psychiater heeft geen vertrouwen in behandeling in een vrijwillig kader en meent dat een stok achter de deur nodig is. Gelet op de benodigd geachte behandelduur, de noodzaak tot behandeling wanneer verdachte zich niet aan voorwaarden houdt, de leeftijd van verdachte en zijn problematiek én de agressieve aard van meerdere ten laste gelegde feiten, acht de psychiater een voorwaardelijk PIJ-maatregel het aangewezen kader voor de behandeling.
Ter zitting heeft de psychiater zijn advies bevestigd en aanvullend naar voren gebracht dat bij hem niet het vertrouwen bestaat dat verdachte zal meewerken aan de voorwaarden gelet op het schorsingsverloop. In dat geval zal hij vast komen te zitten zonder dat behandeling gegarandeerd is. Dit is niet wenselijk aangezien het onvoldoende behandelgarantie biedt.
De
psycholoogkomt tot de volgende conclusie. Er is sprake van ADHD, matig in ernst, en zwakbegaafdheid bij verdachte (TIQ 71). Dit was ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Gezien de aard van de problematiek is het zeer aannemelijk dat zowel de ADHD als de zwakbegaafdheid hebben doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. Als gevolg van zijn problematiek is verdachte minder goed in staat tot het maken van afgewogen keuzes en zijn gedrag op basis hiervan bij te sturen. Hierdoor wordt geadviseerd de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag zoals bij de ten laste gelegde feiten wordt op matig ingeschat. Met name de verhoogde impulsiviteit, het beperkte inzicht in de risico’s van (sociale) situaties, het beperkte inzicht in oorzaak-gevolg relaties in combinatie met een negatief sociaal netwerk worden als risico verhogende factoren gezien. Deze risico’s zullen toenemen wanneer verdachte minder structuur in zijn dagelijks functioneren ervaart en meer tijd buitenshuis doorbrengt. Om de ontwikkeling van verdachte optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag en daarmee het recidive te verminderen, is begeleiding en behandeling aangewezen. Het is raadzaam om dit vorm te geven in het kader van een voorwaardelijke jeugddetentie, ook om op die manier op langere termijn voldoende medewerking van verdachte te garanderen en zicht te houden op zijn functioneren. Als bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd dat verdachte meewerkt aan begeleiding vanuit de jeugdreclassering, meewerkt aan poliklinische behandeling van een forensische GGZ-instelling zoals De Waag, meewerkt aan begeleiding door een jongerencoach en meewerkt aan een vorm van begeleid wonen.
Ter zitting heeft de psycholoog desgevraagd toegelicht dat nooit met zekerheid kan worden gezegd dat een verdachte zich zal houden aan de voorwaarden. Voor de afweging daarbij wordt gekeken naar het risico op recidive en het verleden van de verdachte, waarbij ook de ernst van de feiten aandacht heeft. Verdachte heeft geen uitgebreid justitieel verleden, heeft nog geen concrete behandeling gehad voor zijn problematiek, heeft voldoende meegewerkt aan zijn schorsingsvoorwaarden en hij staat open voor behandeling. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat hij niet zal meewerken aan behandeling. Een gedragsbeïnvloedende maatregel of een voorwaardelijke PIJ-maatregel zijn in dit stadium te zware maatregelen en een voorwaardelijk strafkader met bijzondere voorwaarden is het meest passende advies bij de situatie zoals die nu is.
De
Raadadviseert om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met toezicht en begeleiding door de WSS. Het recidiverisico wordt op basis van statische gegevens op hoog ingeschat en op basis van dynamische gegevens op midden. Er zijn veel verschillende risicofactoren aanwezig voor de kans op herhaling. Verdachte heeft in aanloop naar de zitting lang in voorarrest gezeten en daarna op verschillende woonplekken verbleven, waardoor zijn ontwikkeling in een vertrouwde omgeving heeft stilgestaan. Voor het wegnemen van de zorgen en risico’s heeft vooralsnog geen adequate behandeling plaatsgevonden. De Raad ziet nog voldoende mogelijkheden om verdachte begeleiding en behandeling te bieden met een jeugdreclasseringsmaatregel. Daarbij wordt de voortzetting van de intensieve vorm van begeleiding, variant Straatkracht, geadviseerd. De verwachting is dat verdachte langdurig en structureel begeleiding nodig heeft. Aan het voorwaardelijk strafdeel kunnen als bijzondere voorwaarden worden opgenomen dat verdachte meewerkt aan het invullen van dagbesteding, behandeling en begeleid wonen. De forensische behandeling zal bij De Waag of een soortgelijke instelling moeten plaatsvinden.
De Raad kan zich niet vinden in het advies van de psychiater van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, gelet op de beperkte ernst van de gestelde diagnoses, het gegeven dat verdachte
first offenderis en zijn meegaande houding tijdens de schorsingsperiode. De indruk bestaat dat verdachte een jongeman is die onbewust in hele gevaarlijke situaties kan komen, voortkomend uit inzicht- en vaardigheidstekorten. Mede hierom wordt tevens geadviseerd de verlengde variant van de leerstraf
So Coolop te leggen.
De
WSSheeft zich aangesloten bij het advies van de Raad. Aanvullend heeft de WSS naar voren gebracht dat tijdens de schorsingsperiode vooral praktische hulp voorop heeft gestaan. Hierdoor en vanwege de veiligheidsrisico’s rondom verdachte, zijn niet alle doelen, zoals het opstarten van forensische behandeling, behaald. Voor verdachte is er meer behandeling en begeleiding nodig dan tot nu toe is ingezet. Een woonplek waar verdachte structurele en dagelijkse begeleiding krijgt, zoals een 24/7 begeleid wonen plek, wordt daarbij als noodzakelijk gezien. Omdat er al een vertrouwensrelatie bestaat tussen verdachte en zijn huidige begeleider van [instelling] is het wenselijk dat zij betrokken blijft. De WSS schat in dat verdachte zich zal inzetten voor de hulp en gelooft dat verdachte hiervoor gemotiveerd is. Duidelijk is geworden dat de familie een belangrijke beschermende factor is. Daar moet goed naar gekeken worden. Langzaamaan is te zien dat verdachte besef heeft dat hij andere keuzes moet maken. Wel zijn er nog zorgen over de sociale contacten die verdachte aangaat en over bepaalde keuzes die hij maakt. Hij is nog onvoldoende weerbaar en kan situaties onvoldoende goed inschatten.
[instelling]
De begeleider van verdachte heeft naar voren gebracht dat zij de afgelopen dertien maanden aan het opbouwen van contact en een vertrouwensrelatie met verdachte heeft gewerkt. In de communicatie naar haar is verdachte open. Het zou goed zijn om deze begeleiding te kunnen continueren. Verdachte heeft meer begeleiding en behandeling nodig dan hij nu krijgt. Ook moet worden gezocht naar een passende verblijfplek waarbij geen jongeren zijn die verdachte van vroeger kent.
De
moeder en de vadervan verdachte hebben ter zitting verklaard dat zij veel contact hebben met verdachte. De laatste tijd is er een verandering in zijn gedrag te zien en is hij meer open in de communicatie. Het liefst zien ouders dat verdachte begeleid gaat wonen dicht bij hen in de buurt.
Toerekeningsvatbaar
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en acht de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar voor de bewezen geachte feiten. De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt daarnaast bij de strafmaat in het voordeel van de verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden – die termijn is in zaak B met tien maanden overschreden en in zaak A met ruim vier maanden overschreden.
Conclusie
Gezien de ernst en de hoeveelheid van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank een jeugddetentie van forse duur op zijn plaats. De rechtbank ziet, gelet op alle adviezen van de deskundigen over de noodzaak van behandeling en begeleiding in verband met het afnemen van het risico op recidive, aanleiding om een groot deel van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank sluit aan bij de Raad en de psycholoog over het kader waarin de behandeling moet plaatsvinden en is van oordeel dat het opleggen van een PIJ-maatregel in dit stadium en onder deze omstandigheden niet passend is. Met name omdat er nog geen concrete behandeling voor de problematiek van verdachte heeft plaatsgevonden en nog ruimte wordt gezien binnen het kader van toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. Verdachte heeft zich al ruim een jaar aan zijn schorsingsvoorwaarden gehouden, onder zware omstandigheden. Hij staat open voor behandeling en begeleiding. Er is geen enkele aanleiding om te denken dat hij niet zou meewerken aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank een PIJ-maatregel ook geen passende maatregel, omdat uit de conclusies van alle deskundigen volgt dat het recidiverisico juist wordt beperkt door zaken als het hebben van een dagbesteding, praktische ondersteuning en het opbouwen van een positief sociaal netwerk en het vermijden van een negatief sociaal netwerk. Dit zijn bij uitstek zaken die buiten de JJI begeleid moeten worden en niet binnen de JJI.
De rechtbank zal daarom de door de Raad en de WSS geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel.
Bij het vaststellen van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte voor zaak A 138 dagen in België in afwachting van zijn strafzaak heeft vastgezeten. Vervolgens heeft verdachte voor Zaak A 84 dagen in Nederland vastgezeten en voor zaak B 2 dagen. Ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht kan alleen het voorarrest van verdachte doorgebracht in Nederland van de straf worden afgetrokken. De rechtbank zal daarom aan verdachte een jeugddetentie opleggen van 296 dagen, waarvan 210 dagen voorwaardelijk. Het onvoorwaardelijke strafdeel wordt daarmee gelijk gesteld aan het voorarrest van verdachte doorgebracht in Nederland. Dit voorkomt dat verdachte opnieuw gedetineerd zal raken. Een langere detentie zal in dit geval niet in positieve zin bijdragen aan de ontwikkeling van verdachte. Dat is ook niet in het belang van de maatschappij. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de jeugddetentie wel rekening gehouden met de tijd die verdachte in België heeft vastgezeten. Ook heeft de rechtbank bij de bepaling van de duur - naast de bovengenoemde omstandigheden - rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte goed heeft meegewerkt aan zijn schorsingsvoorwaarden, de positieve proceshouding van verdachte, zijn inzet en bereidheid voor verandering en dat de strafzaak veel veiligheidsrisico’s voor verdachte met zich mee hebben gebracht.
Gezien de zorgen over de vaardighedentekorten bij verdachte zal de rechtbank daarnaast een taakstraf, bestaande uit een leerstraf
So Cool Verlengdvan na te noemen duur opleggen. De rechtbank ziet hierin een meerwaarde naast het opleggen van een jeugdreclasseringsmaatregel.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. De verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet hierop en de kwetsbaarheid van verdachte (zoals volgt uit bepaalde omstandigheden die zich tijdens de schorsing hebben voorgedaan) moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf begaat als de behandeling, begeleiding en toezicht wegvallen.

10.Benadeelde partij

Ten aanzien van de benadeelde partij [aangever]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij in diens vordering niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij [aangever] heeft weliswaar een formulier dat tot doel heeft om een vordering tot schadevergoeding in te dienen ingevuld, maar heeft daar geen bedrag ingevuld. Nu de benadeelde partij geen bedrag heeft ingevuld is de vordering onvoldoende concreet. Het is voor de rechtbank daarom onduidelijk waarop zij dient te beslissen. Het toelaten van nadere bewijslevering hierover zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 140, 157, 189, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslising.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte in zaak A ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde.
Verklaart het in zaak B onder 1 primair en subsidiair, in zaak A onder 3 primair, onder 6 primair, onder 7 primair en subsidiair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B meer subsidiair, in zaak A onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 subsidiair, 5, 6 subsidiair, 8, 9, 10 en 11 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak B meer subsidiair ten laste gelegde:
opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, wegmaken
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 subsidiair ten laste gelegde:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 subsidiair ten laste gelegde:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het in zaak A onder 6 subsidiair ten laste gelegde:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
Ten aanzien van het in zaak A onder 8 ten laste gelegde:
poging tot medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
Ten aanzien van het in zaak A onder 9 ten laste gelegde:
medeplegen opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Ten aanzien van het in zaak A onder 10 ten laste gelegde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het in zaak A onder 11 ten laste gelegde:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
296 (tweehonderdzesennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 86 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
210 (tweehonderdtien) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. meewerkt aan het wonen bij [instelling] of een andere begeleid wonen plek;
3. meewerkt aan de begeleiding door [naam 3] of een andere ambulante begeleider;
4. meewerkt aan het hebben en behouden van een dagbesteding in de vorm van school en/of werk;
5. meewerkt aan behandeling en hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
6. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte 6] , geboren op [geboortedag 2] 2005, [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedag 3] 2004, [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 4] 2005, [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 5] 2002, [medeverdachte 1]
,geboren op [geboortedag 6] 2004, [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedag 7] 2003.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
7. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
8. zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclasseringtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Legt de verdachte daarnaast een taakstraf op, bestaande uit een leerstraf voor de duur van
50 (vijftig) uur, waarbij de verdachte dient deel te nemen aan het leerproject
So Cool Verlengd.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen.
Bepaalt dat
[aangever]in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.E. van Montfrans en C.C.J. Maas – van Es, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2024.
[.]