ECLI:NL:RBAMS:2024:3620

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
13/249908-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende drugshandel en witwassen door verdachte

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, alsook aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor drugshandel. Daarnaast is de verdachte tweemaal schuldig bevonden aan het witwassen van grote geldbedragen. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13.249908.23 (A) en 13.095705.23 (B) zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is op 7 maart 2024 ter terechtzitting gehoord, waar de officier van justitie, mr. B. van Duijn, zijn vordering heeft gepresenteerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, in overweging genomen, evenals de inbreng van de Raad voor de Kinderbescherming en een instelling die betrokken is bij de begeleiding van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de rechtbank bevoegd is. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen, maar is wel schuldig bevonden aan het witwassen van geldbedragen en het voorbereiden van drugshandel. De rechtbank heeft een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, en heeft besloten tot een jeugddetentie van 163 dagen, waarvan 37 dagen onvoorwaardelijk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.249908.23 (A) en 13.095705.23 (B)
Parketnummer vordering tul: 13.337436.21
Datum uitspraak: 21 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres] , op dit moment gedetineerd te: [detentieplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. van Duijn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en [persoon 2] , namens [instelling] (hierna: [instelling] ) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (geladen) pistool van het merk Glock, model 9 Gen 5, kaliber 9mm x 19, in de periode van 1 juli 2023 tot en met 28 juli 2023 te Amsterdam;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
witwassen van een of meer geldbedragen, te weten € 8.155,00, op 26 september 2022 te Amsterdam;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
het op 26 september 2023 te Amsterdam voorbereiden en/of bevorderen van het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een of meer verdovende middelen, te weten 13,6 gram cocaïne en 6,9 gram heroïne door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben gehad,
terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
opzettelijk vervoeren, in elk geval aanwezig hebben, van 0,47 gram cocaïne en/of0,18 gram heroïne op 9 april 2023 te Amsterdam;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
witwassen van een geldbedrag van € 2.105,00 op 9 april 2023 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen en heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde medeplegen. Ook is vrijspraak gevorderd van het voorhanden hebben van munitie.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het voorhanden hebben van een wapen en van de munitie. Daartoe heeft hij drie argumenten aangevoerd. In de eerste plaats kan niet worden uitgesloten dat het DNA van verdachte via secundaire overdracht op het wapen is terechtgekomen, omdat er gebruik is gemaakt van mengprofielen. In de tweede plaats kan onvoldoende worden vastgesteld dat het aangetroffen DNA van verdachte is, nu in de hypotheses uit het rapport geen rekening is gehouden met verwante personen van verdachte. Mocht toch worden aangenomen dat het gaat om het DNA van verdachte dan kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld wanneer dit DNA op het wapen terecht is gekomen. Het voorhanden hebben van een wapen in de ten laste gelegde periode kan daarmee niet worden bewezen.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman wat betreft de ten laste gelegde periode. Uit het Forensisch DNA-rapport volgt dat het extreem veel waarschijnlijker is dat het DNA van verdachte op de randen binnenzijde slede en binnenzijde kast (onder slede) is aangetroffen dan dat het DNA van vier onbekende niet verwante personen afkomstig is. Uit deze conclusie leidt de rechtbank af dat het DNA van verdachte op het wapen is aangetroffen.
Op grond van het dossier kan echter niet worden vastgesteld wanneer dit DNA op het wapen terecht is gekomen. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het geen feit van algemene bekendheid is dat het DNA kort voor het aantreffen van het DNA op het wapen terecht moet zijn gekomen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet bewezen is dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad in de ten laste gelegde periode. Ook is in de ten laste gelegde periode niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander betreffende het voorhanden hebben van een wapen of het voorhanden hebben van munitie. Verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde.

5.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen gevorderd. Bij doorzoeking van de woning van verdachte wordt in zijn slaapkamer in jaszakken en tassen geld aangetroffen. Bij elkaar genomen komt dit neer op een ongebruikelijk groot geldbedrag. De verklaring van verdachte over de herkomst van dit geld – spaargeld en zwart verdiend – is niet aannemelijk geworden. Gezien de wijze waarop het geld is aangetroffen, verfrommeld, in combinatie met de aangetroffen drugs in de scooter van verdachte concludeert de officier van justitie dat sprake is van witwassen.
De raadsman heeft opgemerkt dat verdachte een verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld, namelijk dat het spaargeld en inkomsten betreft. Ingeval de rechtbank deze verklaring aannemelijk acht, moet verdachte worden vrijgesproken van het witwassen.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en overweegt daartoe het volgende.
De omstandigheden waaronder de aanzienlijke geldbedragen zijn aangetroffen in de slaapkamer van verdachte, namelijk verspreid in verschillende jassen en tassen en in coupures van 50, 20, 10 en 5 euro is zeer ongebruikelijk. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in verdovende middelen veel contant geld in kleine coupures gemoeid is. In samenhang met de harddrugs die bij de doorzoeking in de scooter van verdachte zijn aangetroffen en aangezien hij geen aantoonbare legale inkomsten had, kan niet worden aangenomen dat het aangetroffen gelde spaargeld is. De hiervoor genoemde omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden van witwassen van opbrengsten verkregen van misdrijf. Van verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete en enigszins verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van het geld t.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het zijn spaargeld was en dat hij het geld heeft verdiend met een baan waarbij hij zwart werd uitbetaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met deze verklaring niet het bovengenoemde vermoeden kunnen ontzenuwen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte met betrekking tot de herkomst van het geld onaannemelijk en ongeloofwaardig. De verklaringen omtrent de herkomst van het geld zijn wisselend en pas ter zitting komt de verdachte met de verklaring dat hij voor zijn werkzaamheden zwart werd betaald. Bovendien heeft hij dit op geen enkele wijze onderbouwd, waardoor het openbaar ministerie niet in de gelegenheid is geweest een onderzoek in te stellen naar de herkomst.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders zijn dan dat het aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad. Deze wijze waarop het geld is aangetroffen maakt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte het geld voorhanden heeft gehad. Niet is komen vast te staan dat hij de herkomst van het geld heeft proberen te verbergen.
Het is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde. Vastgesteld kan worden dat de aangetroffen goederen dienen voor handel in harddrugs.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde bepleit. Er kan niet worden vastgesteld dat de aangetroffen goederen dienen voor handel in drugs. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat onder het voorbereiden van de handel in harddrugs onder meer valt het simpelweg aanwezig hebben van spullen die nodig zijn of kunnen worden gebruikt bij die drugshandel. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de handel in harddrugs, door dealgeschikte verpakkingen met daarin verdovende middelen, geldbedragen en telefoons voorhanden te hebben. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Hiervoor is vastgesteld dat bij doorzoeking op 26 september 2023 bij verdachte in zijn slaapkamer en in zijn scooter geldbedragen respectievelijk harddrugs zijn aangetroffen. Bij diezelfde doorzoeking zijn in de slaapkamer van verdachte diverse telefoons aangetroffen. De geldbedragen, dealgeschikte verpakkingen met verdovende middelen en telefoons zijn onderdelen die samenhangen met de verkoop van drugs. In feite ontbreekt in dit geval voor een voltooide verkoop slechts een koper. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat van de telefoons niet hoeft te worden aangetoond dat deze daadwerkelijk in relatie staan tot de handel in verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugsdealers doorgaans beschikken over meerdere telefoons. Deze telefoons worden met name gebruikt voor de communicatie met de kopers. Dat de telefoons zijn gevonden, in samenhang bezien met het aangetroffen geld en de dealgeschikte verpakkingen, is afdoende om te kunnen vaststellen dat deze kunnen dienen voor de handel in harddrugs. Ook van de aangetroffen drugs kan worden vastgesteld dat deze kunnen dienen voor handel, nu deze zijn onderverdeeld in verkoopklare verpakkingen en zijn verborgen in een sok. Tot slot overweegt de rechtbank dat het aangetroffen geld de handel in drugs kan bevorderen omdat dit geld kan dienen als wisselgeld,
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben van drugs wettig en overtuigend bewezen is, omdat verdachte dit feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 2 ten laste gelegde witwassen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig is, zodat vrijspraak moet volgen.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 9 april 2023 in Amsterdam staande werd gehouden door een politieagent. Vlak voordat hij staande werd gehouden, zag de politieagent dat verdachte zakjes, waarvan later bleek gevuld met cocaïne en heroïne, weggooide. Bij zijn staande houding probeerde verdachte weg te vluchten van de politieagent. Onderzoek aan de scooter van verdachte leiden naar vier lege gripzakjes. Bij zijn insluitingsfouillering wordt een geldbedrag van totaal € 2.105,- gevonden, bestaande uit coupures van 50, 20, 10 en 5 euro.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat het aantreffen van dit geldbedrag in deze coupures, in samenhang met het aantreffen van drugs en drugsverpakkingen een vermoeden van witwassen van opbrengsten verkregen van misdrijf met zich meebrengt. In dit verband weegt de rechtbank ook mee dat verdachte probeerde de drugs te lozen voordat hij staande werd gehouden en dat hij voor de politieagent probeerde te vluchten. Van verdachte mag onder deze omstandigheden wederom een concrete en enigszins verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld worden verwacht. Ook omtrent dit bedrag heeft verdachte verklaard dat het om spaargeld ging. Nu hij op geen enkele wijze heeft kunnen aantonen hoe hij aan dit spaargeld is gekomen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk. Het vermoeden tot witwassen heeft verdachte dus niet kunnen ontzenuwen.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen door het voorhanden hebben van een geldbedrag terwijl hij wist dat het afkomstig van enig misdrijf was.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 26 september 2023 te Amsterdam een geldbedrag, te weten 8.155 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp -middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op 26 september 2023 te Amsterdam, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van verdovende middelen, te weten 13,6 gram cocaïne en 6,9 gram heroïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, de navolgende voorwerpen, stoffen
engelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- dealgeschikte verpakkingen met daarin verdovende middelen voorhanden te hebben, en deze verpakkingen en verdovende middelen in een sok in de buddyseat van zijn brommer te verbergen en
- grote geldbedragen voorhanden te hebben en
- telefoons voorhanden te hebben;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 9 april 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, 0,47 gram cocaïne en 0,18 gram heroïne zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 9 april 2023 te Amsterdam, een geldbedrag van € 2105, - heeft verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden bijzondere voorwaarden zoals door de hulpverlening zijn geadviseerd. Gevorderd is tevens de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsmanheeft verzocht om op zijn hoogst een straf gelijk aan het voorarrest van verdachte op te leggen. Verdachte heeft, mede door persoonlijkheidsonderzoek, lang in voorarrest gezeten. Bij bewezenverklaring is er weinig ruimte voor een hogere straf dan het voorarrest van verdachte. Mocht een hogere straf passend worden geacht dan heeft de raadsman verzocht dit strafdeel voorwaardelijk op te leggen. Tot slot heeft de raadsman opgemerkt dat bij bewezenverklaring het in beslag genomen geld hoogstwaarschijnlijk zal worden verbeurdverklaard. Dit op zichzelf is al een straf.
De rechtbankheeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne en het treffen van voorbereidingshandelingen voor drugshandel. Ook heeft verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik en drugshandel en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit. Drugsgebruik levert een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat regelmatig drugsgebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee kan brengen. Witwassen van crimineel geld vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, omdat de inkomsten uit misdrijven op deze manier aan het zicht van justitie worden onttrokken. Verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 26 februari 2024 waaruit blijkt dat verdachte twee maal eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Verdachte liep bovendien in een proeftijd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • de rapportage Pro Justitia van 19 februari 2024 opgemaakt door T. den Boer, psychiater, en A.J. van den Dorpel, GZ-psycholoog;
  • het rapport van de Raad van 4 maart 2024;
  • de eindevaluatie van [instelling] van 29 februari 2024.
De
psycholoogen
psychiaterhebben zich onthouden van gedragskundig advies. Verdachte heeft zeer beperkt meegewerkt aan het onderzoek. Als gevolg daarvan is weinig zicht op hem, zijn psychopathologie en op zijn functioneren verkregen. Hierdoor kan er weinig worden gezegd over de kans op herhaling of over mogelijke beperkingen. Wel kan worden gesteld op basis van zijn strafblad dat zijn gedrag en functioneren de afgelopen jaren een antisociale kleuring kent.
De
Raadkomt tot de volgende conclusie en advies. Ook de Raad merkt allereerst op dat geen volledig beeld kan worden geschetst wegens een beperkte medewerking van verdachte aan het persoonlijkheidsonderzoek. Toch wordt de kans op herhaling van strafbare feiten als hoog ingeschat. Voor de kans op herhaling worden er risicofactoren gezien. Die zijn gelegen binnen de domeinen gezin, vrijetijdsbesteding en geestelijke gezondheid. In mindere mate maar toch als risicofactoren beschouwend zijn de domeinen school en relaties. Het is lastig om een passende interventie te adviseren voor de beperking van de risicofactoren omdat de verdachte weinig openheid toont. Op basis van observaties bestaat de indruk dat hij goed in staat is om sociaal wenselijk gedrag te laten zien en dat hij goed zichzelf onder de radar weet te houden voor de hulpverlening. De Raad is van mening dat de verdachte de consequenties van zijn handelen moet ervaren. Zij adviseert om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Om meer zicht te krijgen op de risicofactoren is Toezicht en Begeleiding aangewezen. Binnen dit toezicht moet er invulling aan de dag- en vrijetijdsbesteding van de verdachte worden gegeven. Daarnaast wordt geadviseerd om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte meewerkt aan behandeling wanneer dit nodig wordt geacht door de jeugdreclassering en dat hij meewerkt aan hulpverlening vanuit IMD.
[instelling]heeft tijdens de zitting verklaard dat het belangrijk is dat verdachte dagbesteding heeft in de vorm van een baan. Verder heeft verdachte zelf een verantwoordelijkheid, gezien zijn leeftijd, om dingen zoals sport weer op te pakken. Tot slot heeft [instelling] benoemd dat -bij bewezenverklaring- het zorgelijk is dat verdachte deze feiten heeft kunnen plegen onder de radar van de hulpverlening.
De op te leggen straf
De bewezen verklaarde feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank ernstig genoeg om met een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. In de hiervoor genoemde omstandigheden – en nu zij één feit minder bewezen acht dan de officier van justitie – ziet de rechtbank aanleiding om bij de bepaling van de duur van de op te leggen jeugddetentie af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen jeugddetentie merkt de rechtbank allereerst op dat het zorgelijk is dat verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet. Eerdere waarschuwingen in de vorm van strafrechtelijke veroordelingen voor soortgelijke feiten hebben verdachte kennelijk niet tegengehouden om opnieuw zich bezig te houden met drugs gerelateerde feiten. Uit de persoonlijkheidsonderzoeken blijkt voorts dat, hoewel er weinig zicht op het gedrag en functioneren van verdachte is gekregen, er nog risicofactoren voor de kans op herhaling aanwezig zijn. De rechtbank ziet hierin aanleiding om aan verdachte een maatregel van toezicht en begeleiding op te leggen. In dat kader kan worden geprobeerd om met behulp van een coach meer zicht op hem en zijn omgeving te verkrijgen, en kan worden gewerkt aan het verminderen van de risicofactoren. Uit de adviezen en de verklaring van verdachte ter zitting leidt de rechtbank verder af dat het belangrijk is dat hij een invulling van zijn dag- en vrijetijdsbesteding krijgt. Om die reden en om verdachte te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten, zal de rechtbank een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen en daaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank spreekt de hoop uit dat verdachte de kans grijpt om te voorkomen dat hij wegzakt in de criminaliteit.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe rechtbank is gelet op de rapporten over de persoon van verdachte van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.

10.Beslag

De beslaglijsten vermelden:
  • 47 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6400144, Wit);
  • 21 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6400148, Bruin);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6400160, Wit);
  • 11 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6374452, Zwart, merk: Hashish);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6400147, Zwart, merk: Nokia);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6400142, Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6400138, Google Pixel);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6400159, Grijs, merk: Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6400162, Wit, Apple Iphone 10);
  • 4655 EUR (Omschrijving: G6400090);
  • 1465 EUR (Omschrijving: G6400117);
  • 1160 EUR (Omschrijving: G6400121);
  • 775 EUR (Omschrijving: G6400128);
  • 100 EUR (Omschrijving: G6400131);
  • 1120 EUR (Omschrijving: G6325598).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoons terug moeten naar verdachte. Met betrekking tot de verdovende middelen heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen telefoons en geldbedragen voor verbeurdverklaring vatbaar zijn. Gebleken is dat de geldbedragen en telefoons aan verdachte toebehoorden en dat hij met behulp van die telefoons en geldbedragen de delicten heeft (kunnen) begaan. De rechtbank zal deze voorwerpen dan ook verbeurdverklaren.
Daarnaast is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat de aangetroffen verdovende middelen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. De aangetroffen verdovende middelen zijn voorwerpen die met betrekking tot het bewezen geachte zijn begaan, en waarvan het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemene belang en de wet.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 23 oktober 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.337436.21 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 3 mei 2022 van de kinderrechter van deze rechtbank. Bij dat vonnis is aan verdachte een werkstraf opgelegd van 160 uren subsidiair 80 dagen jeugddetentie waarvan voorwaardelijk 60 dagen subsidiair 30 dagen, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of één van de gestelde bijzondere voorwaarden heeft overtreden.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 23 mei 2022 per post aan verdachte is verzonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

13.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
witwassen
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Zaak B:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
200 (tweehonderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, te weten
163 (honderdvierenzestig) dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
37 (zevendertig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. meewerkt aan de invulling van een positieve dag- en vrijetijdsbesteding (in de vorm van een bijbaan en/of sport);
3. meewerkt aan de behandeling die door de jeugdreclassering nodig wordt geacht;
4. meewerkt aan de hulpverlening vanuit IMD of een soortgelijke instelling.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
5. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
6. zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan
[instelling] ,een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van:
  • 47 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6400144, Wit);
  • 21 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6400148, Bruin);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6400160, Wit);
  • 11 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6374452, Zwart, merk: Hashish).
Verklaart verbeurd:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6400147, Zwart, merk: Nokia);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6400142, Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6400138, Google Pixel);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6400159, Grijs, merk: Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6400162, Wit, Apple Iphone 10);
  • 4655 EUR (Omschrijving: G6400090);
  • 1465 EUR (Omschrijving: G6400117);
  • 1160 EUR (Omschrijving: G6400121);
  • 775 EUR (Omschrijving: G6400128);
  • 100 EUR (Omschrijving: G6400131);
  • 1120 EUR (Omschrijving: G6325598).
Gelastde tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 3 mei 2022 (parketnummer: 13.337436.21) opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde
een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. van Montfrans, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en C.C.J. Maas – van Es kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2024.
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]