ECLI:NL:RBAMS:2024:3623

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
13/028649-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende straatroof, mishandelingen, heling, wapenbezit en uithalen van containers op het haventerrein van de Rotterdamse Maasvlakte

Op 22 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder straatroof, mishandelingen, heling, wapenbezit en het uithalen van containers op het haventerrein van de Rotterdamse Maasvlakte. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van één maand, een werkstraf van 70 uren en een leerstraf van 35 uren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wapenbezit, diefstal met geweld, mishandeling en wederrechtelijk verblijf in de haven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder belediging en heling, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd voor wat betreft de jeugddetentie, maar heeft de duur van de jeugddetentie voorwaardelijk opgelegd, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte in de afgelopen maanden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.028649.23 (A), 13.071326.23 (B), 13.002488.23 (C), 13.131086.23 (D), 13.009892.23 (E), 13.096257.23 (F), 10.121090.23 (G), 13.194023.23 (H), 13.161598.23 (I)
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 2006,
verblijvende bij [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 22 februari 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B, C, D, E, F, G, H en I aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Wiegant en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
-
Zaak A:
het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een balletjes pistool op 21 september 2022 te Amsterdam;
-
Zaak B:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
diefstal met geweld in vereniging gepleegd tegen [aangever 1] op 26 november 2022 te Amsterdam subsidiair ten laste gelegd als openlijke geweldpleging tegen [aangever 1] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
mishandeling van [aangever 2] op 26 november 2022 te Amsterdam;
-
Zaak C:
belediging van ambtenaren in functie [persoon 2] en [persoon 3] op 6 december 2022 te Aerdenhout;
-
Zaak D:
mishandeling van [aangever 3] gepleegd op 9 december 2022 te Amsterdam;
-
Zaak E:
diefstal met braak van een snorfiets/scooter toebehorende aan [aangever 4] op 9 januari 2023 te Amsterdam;
-
Zaak F:
opzet- dan wel schuldheling van een personenauto op 23 maart 2023 te Amsterdam;
-
Zaak G:
het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen door te verblijven op het door hekken omgeven [naam 1] Terminal in de Rotterdamse haven, in vereniging gepleegd op 11 mei 2023 te Maasvlakte Rotterdam;
-
Zaak H:
diefstal met braak van een scooter van [persoon 4] , in vereniging gepleegd op 18 mei 2023 te Amsterdam subsidiair aan opzet- dan wel schuldheling van deze scooter in de periode van 18 mei 2023 tot en met 24 mei 2023 te Amsterdam;
-
Zaak I:
opzet- dan wel schuldheling van een brommer van Veiligheidsregio [regio] op 21 mei 2023 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde in zaak C met betrekking tot [persoon 3] , nu het gaat om een klachtdelict en een klacht van [persoon 3] ontbreekt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ondanks dat een klacht van [persoon 3] ontbreekt, het Openbaar Ministerie tot vervolging mag overgaan aangezien uit de getuigenverklaring van [persoon 3] voldoende blijkt dat het zijn bedoeling is geweest dat zou worden overgegaan tot strafrechtelijke vervolging. Uit die verklaring blijkt dat [persoon 3] zelf ook aangifte wilde doen van mishandeling tegen de twee jongens, maar dat hij dit uiteindelijk door een miscommunicatie met de politie niet heeft gedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het dossier van [persoon 3] geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging van de onder C ten laste gelegde belediging bevat. Het betreft een klachtdelict en ingevolge artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt belediging niet vervolgd dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
Op grond van artikel 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, geschiedt een klacht mondeling of schriftelijk bij een ambtenaar door de tot de klacht gerechtigde persoon en bestaat een klacht uit een aangifte met een verzoek tot vervolging. Dit artikel strekt ertoe te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon uitdrukkelijk heeft verzocht een strafvervolging in te stellen. De klacht kan ingevolge artikel 66 Sr worden ingediend binnen een periode van drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtige heeft kennisgenomen van het gepleegde feit.
In het dossier bevindt zich een getuigenverklaring van [persoon 3] waarin [persoon 3] aangeeft dat hij zelf aangifte had willen doen van mishandeling. De politie had hem medegedeeld dat hij zijn aangifte telefonisch kon doen en zou hem hierover terugbellen. Dit is volgens [persoon 3] niet meer gebeurd en de rechtbank begrijpt dat er uiteindelijk geen aangifte door [persoon 3] is gedaan. Verder geeft [persoon 3] in deze verklaring aan dat het nu al zo lang geleden is en dat hij wel graag een getuigenverklaring wil afleggen omdat hij vindt dat de jongens niet zomaar hun gang kunnen gaan met het uitschelden en bedreigen van NS personeel. De rechtbank kan hieruit onvoldoende afleiden dat [persoon 3] strafvervolging tegen de verdachte wenste van beledigingen die naar hem zijn gedaan. Bovendien constateert de rechtbank dat de getuigenverklaring is afgelegd binnen een periode van drie maanden na het ten laste gelegde feit. [persoon 3] heeft in zijn getuigenverklaring of naar aanleiding daarvan niet alsnog aangifte gedaan noch een klacht met wens tot vervolging ingediend.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van de in zaak C ten laste gelegde belediging van [persoon 3] .
Voorts zijn de dagvaardingen geldig, is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en is de officier van justitie voor het overige ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraken

Zaak F
Net als de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de in zaak F ten laste gelegde heling van een personenauto, niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Zaak C
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het in zaak C ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt dat er door twee jongens, waaronder de verdachte, is gescholden. De woorden die zijn gebruikt door deze jongens zijn beledigend van aard.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het in zaak C ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Weliswaar is er voldoende wettig bewijs, maar op basis van het dossier en gezien de verklaring van de verdachte ontbreekt de overtuiging dat de verdachte ook heeft gescholden.
Alhoewel op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat er naar opsporingsambtenaar [persoon 2] is gescholden, is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende zekerheid vast te stellen is door wie wat is gezegd. Uit het dossier kan in ieder geval niet worden afgeleid dat verdachte de tenlastegelegde bewoordingen heeft geuit richting [persoon 2] . In dit verband is relevant dat niet in de tenlastelegging is opgenomen dat het feit in vereniging is gepleegd. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde belediging.
Zaak H
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling. Vastgesteld kan worden dat de verdachte wist dat de scooter gestolen was. Dat blijkt onder meer uit het gegeven dat de verdachte wegrende toen de politie kwam en dat de verdachte en de medeverdachte met de scooter de bosjes in zijn gegaan.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het in zaak H ten laste gelegde. Er kan niet worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scooter gestolen was. De verdachte zat achterop de scooter en had geen zicht op het contactslot. Er is ook geen ander bewijs waaruit blijkt dat de verdachte heeft gezien dat het contactslot ontbrak.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de diefstal van de scooter niet is bewezen, zodat de verdachte van het primaire feit zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken. Wat betreft de subsidiair ten laste gelegde heling is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scooter van diefstal afkomstig was. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank dat verdachte niet degene was die de scooter bestuurde. Hij zat in de nachtelijke uren achterop de scooter en daardoor kan niet met zekerheid worden gesteld dat de verdachte de toestand van het contactslot heeft waargenomen. In de omstandigheid dat de verdachte samen met de bestuurder is weggerend voor de politie, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel.

5.Waardering van het bewijs

Zaak A
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen van wapenbezit wettig en overtuigend is bewezen, omdat de verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld op 26 november 2022 te Amsterdam.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit omdat verdachte ontkent dat hij de aangever, [aangever 1] , heeft geslagen en [aangever 1] niet geheel naar waarheid heeft verklaard.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld, waarbij fysiek geweld is gebruikt tegen [aangever 1] . [aangever 1] heeft verdachte herkend omdat hij met hem op de basisschool had gezeten. [aangever 1] heeft verklaard dat hij klappen in zijn gezicht heeft gekregen van zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] , dat hij is vastgepakt en geduwd door de medeverdachte en dat zijn telefoon is weggenomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij de gebeurtenis aanwezig was, dat hij en zijn medeverdachte op boze toon tegen aangever spraken en dicht op hem gingen staan. Zij hebben daarbij geen geweld gebruikt, of hij heeft dat in ieder geval niet gezien. Hij stond wel dichtbij de aangever. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie bekend dat hij geweld heeft gebruikt tegen [aangever 1] door hem te duwen en met een platte hand meermaals te slaan. Gelet hierop is de verklaring van verdachte dat er geen geweld zou zijn gebruikt bij het wegnemen van de telefoon of dat hij dat niet gezien zou hebben ongeloofwaardig. De telefoon van [aangever 1] is tijdens de fouillering op het politiebureau bij verdachte aangetroffen. Hij had dus ook beschikking over de buit. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend is bewezen, omdat de verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Zaak D
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend is bewezen, omdat de verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Zaak E
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend is bewezen, omdat de verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier in zaak E niet direct volgt dat de verdachte het slot heeft geforceerd zodat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van het onderdeel braak.
Zaak G
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het ten laste gelegde wederrechtelijke verblijf in de Rotterdamse haven wettig en overtuigend is bewezen, omdat de verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Zaak I
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de ten laste gelegde opzetheling is bewezen, omdat dit uit de bewijsmiddelen volgt.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat
Zaak A
hij op 21 september 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] , een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een balletjes pistool (een replica van het echte vuurwapen Walther P99), voorhanden heeft gehad;
Zaak B
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 26 november 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een telefoon merk: Apple die aan [aangever 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door hem te duwen en vast te pakken en hem meerdere keren in het gezicht te slaan;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 26 november 2022 te Amsterdam [aangever 2] heeft mishandeld door hem met zwaaiende bewegingen in het gezicht te slaan;
Zaak D
hij op 9 december 2022 te Amsterdam [aangever 3] heeft mishandeld door hem meermaals in het gezicht te slaan/stompen;
Zaak E
hij omstreeks 9 januari 2023 te Amsterdam, een snorfiets/scooter met kenteken [nummer] die aan [aangever 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
Zaak G
hij op 11 mei 2023 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van [naam 1] Terminal in de Rotterdamse haven;
Zaak I
hij op 21 mei 2023 te Amsterdam, een brommer van Veiligheidsregio [regio] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden bijzondere voorwaarden zoals door de hulpverlening zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.
De raadsvrouwheeft verzocht om bij de strafmaat vooral rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is
first offenderen heeft in de afgelopen negen maanden geen contact met politie en justitie meer gehad. Hij heeft een positieve gedragsverandering laten zien en wil aan zijn toekomst werken. Wel zijn er nog zorgen rondom zijn ontwikkeling. Gelet daarop is een voorwaardelijke straf op zijn plaats en is toezicht vanuit [instelling 1] wenselijk. Een jeugddetentie van twee maanden is fors en in dit geval niet passend. Een deels voorwaardelijke werkstraf is afdoende. Aan het voorwaardelijke strafdeel kunnen de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden, met uitzondering van het zicht verkrijgen op het middelengebruik. Er is immers nauwelijks een verband tussen middelengebruik en de strafbare feiten. Deze bijzondere voorwaarde is dan ook niet passend.
De rechtbankziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan en bij de keuze tot het opleggen van een taakstraf in het bijzondere het volgende te laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Verdachte heeft bij het plegen van de straatroof, bij de mishandelingen en de heling door zijn handelwijze laten zien dat hij geen respect heeft voor de eigendommen of lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers. Hij heeft vooral oog gehad voor zijn eigen belang en niet stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers. Het gewelddadige en intimiderende gedrag van de verdachte draagt bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en in de samenleving.
Ook heeft verdachte samen met een ander een verboden wapen voorhanden gehad. Het gaat om een balletjespistool dat op het eerste gezicht niet van een echt vuurwapen te onderscheiden is.. In de praktijk worden op echt gelijkende vuurwapens ook als zodanig gebruikt, bijvoorbeeld bij het plegen van een overval. Voor een niet getraind oog is niet te zien of het om een echt vuurwapen gaat of niet, waardoor het effect van en de angst aangejaagd door een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp gelijk is aan gebruik van een echt vuurwapen. Daarom moet tegen het voorhanden hebben van zulke verboden wapens streng worden opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen onbevoegd op het haventerrein van de Rotterdamse Maasvlakte begeven. Het is algemeen bekend, en een groeiend probleem, dat vooral jongeren tegen een geringe vergoeding worden ingezet om drugs uit ingevoerde containers te halen. Hierdoor kunnen de in de haven gevestigde containerbedrijven niet ongestoord functioneren. Met name de betrokkenheid bij dit feit weegt de rechtbank zwaar mee. Hiermee heeft verdachte een stap gemaakt richting de georganiseerde criminaliteit en dat roept veel zorgen op.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 22 februari 2024 waaruit blijkt dat verdachte een paar verkeersovertredingen heeft begaan. Hij is niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor feiten als de onderhavige. Verdachte zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de rapportage van de Raad van 6 februari 2024, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is opgemaakt. Uit het rapport van de Raad blijkt – samengevat – dat er nog zorgen op verschillende domeinen worden gezien. Het risico op herhaling wordt als hoog ingeschat. De Raad is van mening dat de verdachte kan profiteren van een leerstraf gericht op boosheid/agressie en van Toezicht en Begeleiding uitgevoerd door [instelling 1] ( [instelling 1] ) zodat er meer zicht komt op de vrijetijdsbesteding van de verdachte en gezocht kan worden naar een positieve invulling daarvan. Ook kan er meer zicht worden verkregen op de zorgen ten aanzien van overige domeinen en kan daaraan in het kader van Toezicht en Begeleiding worden gewerkt. Aangezien de strafbare feiten in een relatief korte periode zijn gepleegd vindt de Raad het – ondanks het tijdsverloop – belangrijk dat de verdachte consequenties van zijn gedrag ervaart. De Raad adviseert daarom om op te leggen een deels voorwaardelijke werkstraf met Toezicht en Begeleiding en een leerstraf, te weten TACt Regulier.
Ter zitting heeft de Raad aanvullend geadviseerd om aan een deels voorwaardelijke taakstraf ook de voorwaarden te verbinden dat de verdachte meewerkt aan hulp gericht op zijn middelengebruik, aan een herstart van hulp vanuit IFA en aan een delictanalyse. Daarnaast heeft de Raad geadviseerd om in plaats van de leerstraf TACt Regulier de leerstraf Tools4U op te leggen. [instelling 2] heeft bevestigd dat het sinds drie maanden beter gaat met de verdachte en dat hij daar geen agressie meer laat zien. Het is onduidelijk in hoeverre de agressieproblematiek van de verdachte nog op de voorgrond staat. Wel wordt gezien dat de verdachte denkfouten maakt. Om verdachte daarbij te helpen is de leerstraf Tools4U passend. Tot slot heeft de Raad geadviseerd om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden – en omdat de rechtbank twee feiten minder bewezen acht dan waar de officier van justitie vanuit is gegaan – er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet met name in de ernst van het feit waarbij de verdachte zich onbevoegd op het haventerrein heeft begeven in verband met het uithalen van drugs aanleiding om aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen. Gelet op het feit dat de verdachte
first offenderis, hij sinds mei 2023 niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen en gezien zijn positieve ontwikkeling in de laatste maanden, zal de rechtbank de jeugddetentie geheel voorwaardelijk opleggen. De voorwaardelijke jeugddetentie moet de verdachte tevens motiveren zich niet opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Uit het raadsonderzoek komen verder nog risicofactoren op verschillende domeinen naar voren. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank daarom de bijzondere voorwaarden verbinden die de Raad heeft geadviseerd, met uitzondering van hulp gericht op het middelengebruik. Ter zitting is duidelijk geworden dat het middelengebruik niet of in ieder geval beperkte mate aan de orde is. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt bij zijn verdere ontwikkeling naar volwassenheid (en bij zijn toekomstplannen op het gebied van basketbal), ook om ervoor te zorgen dat hij geen nieuwe strafbare feiten zal plegen. Het is positief dat de verdachte openstaat voor hulp en ter zitting heeft hij aangegeven dat hij zelf ook niet meer in de problemen wil komen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Van recidive is geen sprake en het middelengebruik wordt ook niet als risicofactor beschouwd.
Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een leerstraf TACt passend bij het geweld en de agressie die de verdachte bij enkele feiten heeft getoond. Hoewel er een positieve ontwikkeling te zien is met betrekking tot de agressie van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het goed is als de verdachte meer handvatten krijgt voor het omgaan met zijn boosheid. Juist ook omdat op zitting te zien is dat het verdachte nog moeite kost om met zijn boosheid om te gaan. Bij deze leerstraf kan bovendien ook aandacht zijn voor de denkfouten van de verdachte.
Tot slot zal de rechtbank aan de verdachte een werkstraf opleggen, omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte nog een consequentie van zijn handelen ondervindt.

10.De benadeelde partijen

Ten aanzien van de benadeelde partij in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
[aangever 1], wettelijk vertegenwoordigd door [naam 2] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij vordert € 600,00 aan materiële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering wegens een gebrek aan onderbouwing.
De raadsvrouw stelt zich op hetzelfde standpunt als de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat zij op basis van het dossier en de onderbouwing van de benadeelde partij niet kan vaststellen of er door het bewezen verklaarde feit schade aan de telefoon is toegebracht. De benadeelde partij zal, gelet opeen gebrek aan concrete onderbouwing, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Uit de vordering blijkt niet dat de telefoon beschadigd was op het moment dat deze is teruggegeven aan de benadeelde partij. Behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij in zaak C:
[persoon 2]heeft zich gevoegd als benadeelde partij. Namens hem is door de gemachtigde, [naam 3] , een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 250,00 immateriële schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het in zaak C ten laste gelegde.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 138aa, 300, 310, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

Verklaart het in zaak C, F en H ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
mishandeling
Ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde:
mishandeling
Ten aanzien van het in zaak E ten laste gelegde:
diefstal
Ten aanzien van het in zaak G ten laste gelegde:
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het in zaak I ten laste gelegde:
opzetheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
1 (één) maand.
Bepaalt dat deze jeugddetentie
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. naar school en/of stage gaat volgens rooster;
3. meewerkt aan het hebben van een positieve vrije tijdsbesteding in de vorm van werk en sport (basketbal);
4. meewerkt aan de hulpverlening vanuit Intensieve Forensische Aanpak (IFA);
5. meewerkt aan de hulpverlening die de jeugdreclassering noodzakelijk acht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan
[instelling 1]tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot
een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 70 (zeventig) uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, te weten 6 (zes) dagen heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen, onder aftrek van de dagen, omgerekend in uren, die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf bestaande uit een leerstraf, te weten TACt Regulier, voor de duur van 35 (vijfendertig) uren.
Beveelt dat, als verdachte de leerstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 17 (zeventien) dagen.
Benadeelde partij [persoon 2]
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] , te dezen wettelijk vertegenwoordigd door [naam 3] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij [persoon 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
Benadeelde partij [aangever 1]
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] , te dezen wettelijk vertegenwoordigd door [naam 2] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij [aangever 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Marseille, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en M. van der Kaay, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. van Amelsvoort en S. Pattiasina, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2024.
[.]
[.]
[.]