ECLI:NL:RBAMS:2024:3660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
AMS 23/4363
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en schending hoorplicht door de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Zwolle, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de eiser is opgelegd op 6 mei 2023. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 23 juni 2023. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift indiende. De zitting vond plaats op 23 april 2024, waarbij de gemachtigde van de eiser digitaal aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden, omdat de eiser had verzocht om gehoord te worden, maar dit verzoek niet was ingewilligd. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de eiser niet benadeeld was door deze schending, aangezien hij voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten naar voren te brengen in de beroepsprocedure. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar had voldaan aan het kenbaarheidsvereiste, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat er parkeerbelasting verschuldigd was op de parkeerlocatie van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan de eiser moest vergoeden en de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 875,- moest vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Zwolle, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde eiser] )
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Met het besluit van 6 mei 2023 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Met de uitspraak op bezwaar van 23 juni 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2024. De gemachtigde van eiser is digitaal verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [heffingsambtenaar] .

Overwegingen

1. Op 3 mei 2023 stond het voertuig van eiser met kenteken [kentekennummer] stil in een parkeervak ter hoogte van [adres] [huisnummer] te Amsterdam. Om 09:54 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.
2. Volgens eiser is de naheffingsaanslag onterecht opgelegd. Eiser geeft aan dat hij heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht, maar dat hij geen borden of parkeermeters heeft zien staan waaruit blijkt dat er op die locatie betaald zou moeten worden voor het parkeren. Daarbij meent eiser dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden.
3. De heffingsambtenaar voert aan dat in de omgeving van de parkeerlocatie van de auto van eiser zich twee parkeerautomaten bevinden. Hieruit blijkt dus dat het gebied waar eiser parkeerde een betaald parkeren gebied betreft. De heffingsambtenaar is van mening dat de gemeente Amsterdam daarmee heeft voldaan aan het kenbaarheidsvereiste. De naheffingsaanslag is daarom terecht aan eiser opgelegd, aldus de heffingsambtenaar.

Schending hoorplicht

4. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar bij de behandeling van het bezwaar de hoorplicht heeft geschonden. Eiser heeft in het bezwaarschrift verzocht om te worden gehoord. De heffingsambtenaar had aan dit verzoek moeten voldoen en heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat de hoorzitting toch achterwege is gelaten. De rechtbank gaat aan de schending van de hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht voorbij, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser in beroep voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten naar voren te brengen en stukken te overleggen.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
5. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak kan het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, of uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, op een zodanige wijze dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat parkeerbelasting verschuldigd is voor de parkeerplaats (de kenbaarheid). Verder is het vaste rechtspraak dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het al dan niet verschuldigd zijn van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. Op de parkeerder rust dan ook een onderzoeksplicht.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser die dag geparkeerd heeft ter hoogte van [adres] [huisnummer] in Amsterdam. Deze parkeerlocatie is dichtbij een verkeersbord die een betaald parkeren zone aangeeft en parkeerautomaat [automaatnummer 1] (afstand circa 50 meter) en dichtbij parkeerautomaat [automaatnummer 2] (afstand circa 130 meter). De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar dus voldaan heeft aan het kenbaarheidsvereiste. Als eiser voldaan had aan zijn onderzoeksplicht, dan had eiser geweten dat hij op deze parkeerlocatie op genoemde datum en genoemd tijdstip parkeergeld verschuldigd is. Dat er geen verkeersbord is geplaatst die een herhaling aangeeft van de betaald parkeren zone, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De naheffingsaanslag is dus terecht aan eiser opgelegd.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Omdat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden zal de rechtbank bepalen dat de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.