In deze zaak heeft eiseres, een medewerker die sinds 2017 wegens gezondheidsklachten niet meer kan werken, beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage per 23 maart 2021 op 43,98% heeft vastgesteld. Dit besluit volgde op een eerdere toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiseres was van mening dat haar medische beperkingen niet correct waren ingeschat en dat zij meer beperkt was dan het UWV had aangenomen. Het UWV had haar bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 30 mei 2024 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 30 april 2024 was eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigde had een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig waren opgesteld en dat de conclusies logisch voortvloeiden uit de gegevens. Eiseres had niet kunnen aantonen dat de rapporten niet aan de vereisten voldeden.
De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden tot de conclusie was gekomen dat eiseres per 23 maart 2021 voor 43,98% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in haar verzoek om een hogere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De rechtbank besloot dat de proceskosten niet vergoed zouden worden, aangezien eiseres in het ongelijk was gesteld.