ECLI:NL:RBAMS:2024:3664

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
AMS 22/3023
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering na medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die als foodcorner medewerker werkte, had zich op 6 mei 2020 ziek gemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Echter, op 16 december 2021 heeft de verweerder besloten dat de eiser per 22 januari 2022 geen recht meer had op deze uitkering. Dit besluit werd in een later stadium door de verweerder bevestigd, wat leidde tot het indienen van een beroep door de eiser. Tijdens de zitting op 8 mei 2024 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de eiser, die stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische en arbeidskundige beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige aan de eisen voldeden. De rechtbank oordeelde dat de eiser in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen, wat de beëindiging van de ZW-uitkering rechtvaardigde. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding voor proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 16 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij per 22 januari 2022 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Met een besluit van 10 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder en eiser hebben ieder voor zich een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser was laatstelijk werkzaam als foodcorner medewerker voor gemiddeld 24,70 uur per week. Op 6 mei 2020 meldde eiser zich ziek voor dit werk. Vervolgens is op
1 december 2020 de arbeidsovereenkomst van eiser afgelopen. Aan eiser is per die datum een ZW-uitkering toegekend. In verband met de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling is eiser opgeroepen voor een spreekuur bij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser per
22 januari 2022 beëindigd, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Hieraan heeft verweerder de rapportage van de verzekeringsarts van 3 december 2021 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van
15 december 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 december 2021. Op grond daarvan heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdienvermogen van eiser berekend op 15,38%. Eiser kan nog 84,62% – en dus meer dan 65% – van het loon verdienen dat hij verdiende voordat hij ziek werd, waardoor de ZW-uitkering is beëindigd.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 april 2022 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 mei 2022 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van de primaire medische beoordeling. Daarom blijft de opgestelde FML van 3 december 2021 onveranderd in stand. Maar de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is van mening dat het vastgestelde maatmanloon en de omvang van de maatman niet representatief zijn. Deze heeft hij daarom opnieuw vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat de drie primair geduide functies onveranderd geschikt blijven voor eiser. Daarna heeft hij het verlies aan verdienvermogen van eiser berekend op 29,56%. Ook bij deze uitkomst heeft eiser geen recht op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Standpunt van eiser
4. Eiser meent allereerst dat het onderzoek onzorgvuldig is. Zo heeft er slechts een zeer summier en kortdurend lichamelijk onderzoek plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie bij de behandelaren van eiser opgevraagd en worden er onjuiste conclusies getrokken uit de rapporten van de longarts. Eiser stelt zich bovendien op het standpunt dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een eigen FML en een compleet dagverhaal overgelegd. Daarbij snapt eiser niet waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts een lichte urenbeperking aanneemt, zeker nu bij hem slaapapneu is geconstateerd en door de cardioloog is geadviseerd om genoeg rustmomenten te pakken; het liefst elke 2 uur 10 minuten. Eiser moet maar ‘bewijzen’ dat hij de gemelde klachten allemaal daadwerkelijk heeft en dat die inderdaad worden veroorzaakt door Long Covid. Zeker in het geval van de nog vele onduidelijkheden bij Long Covid is dit geen goed uitgangspunt, aldus eiser.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Ten aanzien van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek
- Is het verzekeringsgeneeskundige onderzoek zorgvuldig?
7. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op een spreekuur en medisch onderzoek verricht. Naar aanleiding van de door eiser ingediende bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het eerdere medische oordeel getoetst aan de hand van dossierstudie en informatie die verkregen is vanuit de hoorzitting, de behandelend sector en zijn eigen onderzoek op het spreekuur. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de naar voren gebrachte klachten op een zorgvuldige en duidelijke manier heeft betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelaren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De stelling van eiser dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat er een summier lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden bestaande uit slechts een longonderzoek, volgt de rechtbank dan ook niet.
8. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat geen informatie bij de behandelaren van eiser is opgevraagd, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het achterwege laten van het opvragen van nadere informatie bij de behandelaren van eiser het onderzoek niet onzorgvuldig. De behandeling van arbeidsongeschiktheid en beoordeling daarvan zijn bewust gescheiden van elkaar ten behoeve van een zuivere beoordeling. De behandelaar stelt de medische feiten op schrift en dat is in dit geval ook gebeurd. Zo zitten er meerdere medische stukken in het dossier van de longarts, huisarts en cardioloog. De beoordeling van de belastbaarheid is een verzekeringsgeneeskundig vraagstuk. Het is de expertise van een verzekeringsarts om de juiste en noodzakelijke onderzoeksinstrumenten te kiezen en de onderzoeksresultaten te beoordelen en te vertalen in beperkingen van een betrokkene. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld had van de medische situatie van eiser. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt uit de medische informatie die eiser in de beroepsprocedure heeft ingebracht naar voren dat er geen wijzigingen zijn opgetreden in het medische beeld. Niet valt in te zien dat, als eiser meent dat informatie van zijn behandelaar(s) ontbreekt, hij deze niet bij zijn behandelaar(s) had kunnen opvragen en die in het geding te brengen.
- Zijn de beperkingen van eiser onderschat?
9. Eiser stelt dat zijn beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt allereerst op dat hij bekend is met de huidige stand van de medische wetenschap, de inzichten in Long-Covid en met de onduidelijkheid van het ziektebeeld bij de individuele patiënt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht toe dat eiser maximaal belastbaar wordt geacht voor 6 uur per dag en 30 uur per week. Door de energetische beperkingen heeft eiser beperkingen bij hectische situaties, tijdsdruk, leidinggevende taken, zware beschermende middelen, tillen, dragen, lopen, traplopen, staan, werken in de nacht en met onregelmatige werktijden. Daarbij geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat deze beperkingen zijn aangenomen, omdat de Long-Covid klachten van eiser serieus worden genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt nog op dat er bij zijn eigen onderzoek, het onderzoek van de primaire verzekeringsarts en het onderzoek door de specialist (longarts) ook geen objectiveerbare aanwijzingen zijn gebleken voor het aannemen van forsere beperkingen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt voor onjuist te houden. Bij de vaststelling van de belastbaarheid van eiser ziet de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van eiser serieus heeft genomen. De rechtbank overweegt verder dat de beleving van klachten volgens vaste rechtspraak niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen moeten worden aangenomen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen. Eiser verwijst daarbij naar het gegeven dat de cardioloog hem heeft geadviseerd om elke 2 uur even een pauze te nemen van 10 minuten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht toe dat er bij aanvullende onderzoeken bij eiser geen ernstige overduidelijke afwijkingen zijn gevonden, behalve een gestoorde ademhaling en een hartfrequentie die beperkt is. Als verklaring voor deze beperkingen wordt uitgegaan van een autonome dysfunctie veroorzaakt door Covid-19. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt echter dat het standpunt van eiser over een verdergaande urenbeperkingen niet kan worden gevolgd gezien zijn functioneren, waarbij hij enkele keren per week licht sport en lichte huishoudelijke taken doet. Daarbij zijn er al psychische, fysieke en energetische beperkingen aangenomen. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om een verdergaande urenbeperking aan te nemen.
11. Verder stelt eiser dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, omdat er bij hem slaapapneu is geconstateerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat de eventuele beperkingen door de matige OSAS voldoende ondervangen worden door de aangenomen psychische, fysieke en energetische beperkingen en ook de aangenomen urenbeperking in de FML. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn standpunt verder niet heeft onderbouwd met medische stukken. De rechtbank acht de uitleg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar.
Ten aanzien van het arbeidsdeskundig onderzoek
12. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 4 mei 2022 eiser, gelet op zijn beperkingen, geschikt heeft geacht voor de functies van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), inpakker (handmatig), medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten). Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies productiemedewerker textiel (geen kleding) en snackbereider (handmatig) als overige functies geselecteerd.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de inzichtelijke arbeidsdeskundige onderbouwing bij de selectie van de functies aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, heeft de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de geduide functies daarom voor eiser geschikt.
Conclusie
14. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Dit betekent dat verweerder terecht de ZW-uitkering van eiser per 22 januari 2022 heeft beëindigd.
15. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.