ECLI:NL:RBAMS:2024:3665
Rechtbank Amsterdam
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de voorwaarden voor gehandicaptenvergunningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser ontving op 13 december 2021 een naheffingsaanslag omdat zijn auto geparkeerd stond zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. De eiser stelde dat hij geparkeerd stond op een gehandicaptenparkeerplaats en dat zijn gehandicaptenkaart zichtbaar was in de auto. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de auto van de eiser geparkeerd stond op een parkeerplaats voor betaald parkeren, waarvoor een gehandicaptenvergunning vereist is.
Tijdens de zitting op 8 mei 2024 werd duidelijk dat de echtgenote van de eiser in het bezit was van een Europese gehandicaptenkaart en een gehandicaptenparkeervergunning. De rechtbank oordeelde dat de Europese gehandicaptenkaart alleen geldig is voor gehandicaptenparkeerplaatsen, terwijl de gehandicaptenvergunning vereist is voor parkeerplaatsen voor betaald parkeren. De rechtbank concludeerde dat de eiser zijn auto had geparkeerd op een parkeerplaats voor betaald parkeren en dat hij de gehandicaptenvergunning niet had gebruikt, omdat het kenteken van de auto niet was opgegeven voor de vergunning.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De eiser had geen geldige parkeerrechten tijdens de parkeeractie, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de gehandicaptenvergunning. De heffingsambtenaar was niet verplicht om het door de eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter K.S. Man, in aanwezigheid van griffier H.M. Dost.