ECLI:NL:RBAMS:2024:3709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
AMS 24/2732
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen intrekking bijstandsuitkering

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering. Verweerder heeft op 20 maart 2024 de bijstandsuitkering van verzoeker ingetrokken omdat hij zich niet heeft gehouden aan de medewerkingsplicht, waardoor verweerder niet kan vaststellen of verzoeker recht heeft op bijstand. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zijn uitkering direct wordt hervat. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juni 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als die van verweerder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat het spoedeisend belang niet voldoende is onderbouwd. Verzoeker heeft geen uitkering en kan daardoor niet voorzien in zijn levensonderhoud, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de medewerkingsplicht is geschonden. Verzoeker heeft niet gereageerd op meerdere oproepen van verweerder en is niet verschenen op de gesprekken die zijn ingepland. Hierdoor kan verweerder niet vaststellen of verzoeker recht heeft op bijstand. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 24/2732

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. B. Mous),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Haddad).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering.
1.2.
Met het bestreden besluit van 20 maart 2024 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker ingetrokken omdat hij zich niet heeft gehouden aan één of meerdere plichten die horen bij de uitkering en verweerder niet kan vaststellen of verzoeker recht heeft op bijstand. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat verweerder wordt veroordeeld tot het direct hervatten van de uitkering van verzoeker. Dit omdat volgens verzoeker zijn bezwaar gegrond zal worden verklaard en hij dus alsnog recht heeft op een uitkering.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.
Beroep op betalingsonmacht
2. Verzoeker heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan voor de betaling van het griffierecht. Dat beroep wordt afgewezen omdat het niet is onderbouwd. Bovendien is het griffierecht betaald.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Verzoeker heeft op dit moment geen uitkering en kan daardoor niet voorzien in zijn levensonderhoud, hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven.
Overwegingen
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het voor partijen (inmiddels) duidelijk is dat het geschil gaat over de medewerkingsplicht zoals opgenomen in artikel 17 van de Participatiewet, ondanks dat deze juridische grondslag niet vermeld wordt in het bestreden besluit. Hierna zal de voorzieningenrechter inhoudelijk ingaan op deze medewerkingsplicht.
4.2.
Vanaf 31 augustus 2009 ontvangt verzoeker een bijstandsuitkering. In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek is verzoeker op 14 september 2023 per brief uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek op 28 september 2023. Verzoeker heeft zich op 26 september 2023 afgemeld voor dit gesprek vanwege fysieke belemmeringen en een onderzoek dat zou plaatsvinden. Op 5 en 6 december 2023 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met verzoeker voor het inplannen van een nieuw gesprek maar verzoeker was niet te bereiken. Vervolgens is verzoeker op 6 december 2023 per brief uitgenodigd voor een gesprek op 19 december 2023. Ook op deze datum is verzoeker niet op het kantoor van verweerder verschenen voor het gesprek. Hierna is verzoeker op 19 december 2023 nogmaals per brief uitgenodigd voor een telefonisch gesprek op 28 december 2023. Wederom was verzoeker die datum niet telefonisch bereikbaar zonder afmelding. Met een brief van 8 februari 2024 heeft verweerder verzoeker op de hoogte gebracht van een aangekondigd huisbezoek op 27 februari 2024. Tijdens dit huisbezoek werd verzoeker niet thuis aangetroffen en werd er niet gereageerd op aanbellen. Vervolgens is verzoeker op 7 maart 2024 per brief opgeroepen om zich op 12 maart 2024 op het kantoor van verweerder te melden. Omdat verzoeker niet is verschenen, heeft verweerder de bijstandsuitkering met een besluit van 12 maart 2023 opgeschort. In de opschortingsbrief is verzoeker opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 18 maart 2024. Verzoeker is wederom niet verschenen op deze oproep en heeft daarmee geen gebruik gemaakt van de aangeboden hersteltermijn. Met het besluit van 20 maart 2024 heeft verweerder de bijstandsuitkering ingetrokken omdat het niet is het vast te stellen of verzoeker recht heeft op bijstand.
4.3.
Naar aanleiding van het voorgaande volgt de voorzieningenrechter verweerder in het standpunt dat de medewerkingsplicht is geschonden waardoor verweerder niet kan vaststellen of verzoeker recht heeft op bijstand. Verzoeker heeft niet gereageerd op de verzoeken van verweerder en is op geen enkele oproep verschenen. Verzoeker stelt in het verzoekschrift dat hij geen brieven heeft ontvangen welke hebben geleid tot opschorting van de bijstandsuitkering. Op zitting heeft de gemachtigde van verzoeker echter aangegeven dat verzoeker wel degelijk een aantal brieven heeft ontvangen omdat hij wel op bepaalde momenten heeft gereageerd op verweerder. Hieruit maakt de voorzieningenrechter op dat verzoeker wel op de hoogte was van het feit dat verweerder contact met hem zocht over het recht op zijn bijstandsuitkering. Bovendien is de oproep van 7 maart 2024 en het opschortingsbesluit van 12 maart 2024 persoonlijk in de brievenbus van het opgegeven uitkeringsadres gedeponeerd. Verzoeker was dus voldoende op de hoogte van het feit dat verweerder contact met hem zocht.

Conclusie en gevolgen

5. Het bezwaar van verzoeker heeft bij deze stand van zaken geen redelijke kans van slagen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.