In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eisende partij en een gedaagde partij over een geldlening van € 5.000,- die via WhatsApp was afgesloten. De eisende partij, vertegenwoordigd door een gemachtigde, vorderde dat de gedaagde partij het openstaande bedrag van € 3.000,- zou terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde partij erkende een deel van de vordering, maar voerde verweer op basis van een vermeende verrekening met werkzaamheden die hij had verricht voor een derde partij.
De kantonrechter oordeelde dat er inderdaad een geldleningsovereenkomst was gesloten, maar dat de gedaagde partij niet kon aantonen dat hij recht had op verrekening met de vordering van de derde partij. De kantonrechter wees de vordering van de eisende partij grotendeels toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden ook aan de gedaagde partij opgelegd, omdat deze in het ongelijk was gesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde partij direct moest voldoen aan de betalingsverplichtingen, ongeacht een eventuele hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de rechtsgeldigheid van overeenkomsten die via digitale communicatie zijn gesloten en de voorwaarden waaronder verrekening kan plaatsvinden. De kantonrechter stelde vast dat de gedaagde partij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn verweer, waardoor de eisende partij in het gelijk werd gesteld.