ECLI:NL:RBAMS:2024:3889

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
23/5381
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake inburgeringsplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2024, zaaknummer 23/5381, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen een uitnodiging voor een kennismakingsgesprek in het kader van de inburgeringsplicht behandeld. Eiseres ontving op 11 april 2023 een brief van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin zij werd uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek. Eiseres maakte bezwaar tegen deze uitnodiging, maar het college verklaarde dit bezwaar op 27 juli 2023 niet-ontvankelijk. Eiseres stelde hiertegen beroep in.

De rechtbank oordeelt dat de uitnodiging voor het kennismakingsgesprek geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het een feitelijke handeling betreft die niet gericht is op rechtsgevolg. De rechtbank stelt vast dat de brief van 11 april 2023 enkel informatief is en geen verplichtingen oplegt aan eiseres. Hierdoor is het bezwaar van eiseres niet gericht tegen een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, en is de niet-ontvankelijkverklaring terecht.

Eiseres voerde aan dat de niet-ontvankelijkverklaring haar effectieve toegang tot de rechter belemmert, maar de rechtbank concludeert dat eiseres de mogelijkheid heeft om beroep in te stellen tegen deze beslissing, wat zij ook heeft gedaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. Y. Seyran),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: mr. D. Ahmed).
Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de brief van het college van 11 april 2023.
1.2.
Eiseres heeft op 11 april 2023 een brief ontvangen van het college met de uitnodiging voor een kennismakingsgesprek in het kader van de inburgeringsplicht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitnodigingsbrief. Met het bestreden besluit van
27 juli 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Nadat eiseres en haar gemachtigde lieten weten niet aanwezig te zullen zijn, heeft ook het college aangegeven niet te zullen verschijnen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college het door eiseres ingediende bezwaar tegen de brief van 11 april 2023 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kan de brief van 11 april 2023 worden aangemerkt als een besluit?
3.1.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan alleen tegen een besluit bezwaar worden gemaakt.
3.2.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Volgens de wetsgeschiedenis is met het woord "rechtshandeling" in deze bepaling bedoeld aan te geven dat het moet gaan om een handeling die is gericht op een rechtsgevolg. Daarvan is sprake indien is beoogd om een bevoegdheid, recht of verplichting voor één of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel om de juridische status van een persoon of zaak vast te stellen.
3.3.
In deze zaak gaat het om de vraag of de brief van 11 april 2023 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat de brief van 11 april 2023 de uitnodiging bevat om op het kennismakingsgesprek te komen in het kader van de inburgeringsplicht. De uitnodiging voor een gesprek is een feitelijke handeling en is niet op een rechtsgevolg gericht. Eiseres wordt uitgenodigd om op 2 mei 2023 te verschijnen en zij dient de uitnodigingsbrief en haar identiteitsbewijs mee te nemen. De brief is naar zijn aard en inhoud niet meer dan een informatieve mededeling. Zoals het college terecht heeft opgemerkt in het verweerschrift worden aan het niet verschijnen op een dergelijke oproep geen gevolgen verbonden. Er is nog geen handhavingsinstrumentarium opgesteld. De brief van 11 april 2023 legt dan ook geen verplichtingen op aan eiseres. De inburgeringsplicht kan voortvloeien uit artikel 3 van de Wet inburgering 2013 en niet uit de brief van 11 april 2023. Het gesprek was slechts bedoeld om eiseres kennis te laten maken met haar begeleider en informatie te geven over de inburgeringsplicht.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar van eiseres niet was gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is om die reden het bezwaar tegen de uitnodigingsbrief terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Is eiseres belemmert in haar effectieve toegang tot de rechter?
4.1.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de niet-ontvankelijkverklaring een belemmering is in haar effectieve toegang tot de rechter, omdat het haar de mogelijkheid ontneemt om haar zaak voor de bestuursrechter te brengen. Eiseres verwijst hiervoor naar de artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest), artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het beginsel van gelijke behandeling zoals deze voortvloeit uit het Associatiebesluit 1/80.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de toegang van eiseres tot de bestuursrechter haar niet is ontnomen door haar bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Eiseres heeft immers de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen deze beslissing bij de rechtbank, hetgeen zij ook heeft gedaan middels deze procedure. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen reden om aan te nemen dat eiseres in haar effectieve toegang tot de bestuursrechter is belemmerd.
Omvang van het geding
5.1.
Voor zover eiseres argumenten heeft aangevoerd over het Associatiebesluit 1/80, behoeven deze argumenten niet door de rechtbank besproken te worden. Deze argumenten gaan over of eiseres wel of niet inburgeringsplichtig is. Het bestreden besluit heeft geen betrekking op de inburgeringsplicht. Deze procedure heeft slechts betrekking op de vraag of eiseres ontvankelijk was in haar bezwaar. De stellingen van eiseres hierover vallen daarom buiten de omvang van het geding.
5.2.
Verder komt de rechtbank ook niet toe aan de bespreking van de opmerking van eiseres dat een ander bestuursorgaan, namelijk de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), mededelingen heeft gedaan over het feit dat eiseres niet als inburgeringsplichtig moest worden beschouwd. Ook deze stellingen vallen buiten de omvang van dit geschil. De inhoudelijke argumenten over de vraag of eiseres inburgeringsplichtig is, kunnen aan de orde worden gesteld in een procedure die de inburgeringsplicht betreft en niet in onderhavige procedure.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
28 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.