ECLI:NL:RBAMS:2024:3912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
C/13/748615 / KG ZA 24-258
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 12 april 2024 een vonnis gewezen in een kort geding tussen een man en een vrouw die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De man vorderde het uitsluitend gebruik van de woning, terwijl de vrouw het huurrecht had gekregen in een eerdere beschikking. De man en vrouw zijn op 6 juli 1997 in Turkije gehuwd en hebben samen een meerderjarige dochter. De vrouw heeft op 13 oktober 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend en verzocht om het uitsluitend gebruik van de woning. De rechtbank had eerder bepaald dat de man het recht had om in de woning te verblijven, maar de echtscheidingsbeschikking van 17 januari 2024 kende het huurrecht aan de vrouw toe. De man heeft de woning op 27 februari 2024 moeten verlaten na politieoptreden, maar heeft op 6 maart 2024 de woning geforceerd betreden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man ten onrechte was verwijderd uit de woning, maar weigerde zijn vorderingen omdat hij geen belang had bij de gevraagde voorzieningen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/748615 / KG ZA 24-258 MDvH/MvG
Vonnis in kort geding van 12 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 2 april 2024,
advocaat mr. C.R. Hettema te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. O. Asscher te Amsterdam.
Partijen zullen hierna (de) man en (de) vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2024, waar partijen en hun advocaten bij aanwezig waren, heeft de man de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De vrouw heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een op voorhand ingediend verweerschrift. Beide partijen hebben producties ingediend en de man tevens een pleitnotitie. Vonnis is bepaald op vandaag.
1.2.
Voor beide partijen was ter zitting een tolk in de Turkse taal aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 6 juli 1997 gehuwd in Turkije. Zij hebben samen een meerderjarige dochter, die op zichzelf woont.
2.2.
Partijen huren samen de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.3.
De vrouw heeft op 13 oktober 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij deze rechtbank.
2.4.
Bij verzoekschrift van 17 oktober 2023 heeft de vrouw als voorlopige voorziening in de echtscheidingsprocedure om het uitsluitend gebruik van de woning verzocht. Bij zelfstandig tegenverzoek heeft de man eveneens verzocht om het uitsluitend gebruik van de woning.
2.5.
Bij beschikking van 4 december 2023 van deze rechtbank betreffende voorlopige voorzieningen is na een belangenafweging bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning. In die procedure werden partijen door andere advocaten bijgestaan dan door wie zij in dit kort geding worden bijgestaan.
2.6.
Bij e-mail van 12 december 2023 heeft mr. Hettema – de huidige advocaat van de man – voor zover van belang, het volgende geschreven aan de voormalig advocaat van de vrouw:

Van de rechtbank heb ik begrepen dat op 1 december 2023 de verweertermijn is verstreken.
Cliënt wil in de gelegenheid worden gesteld om alsnog verweer te voeren.
Geeft uw cliënte hiervoor toestemming?
(…).
2.7.
Bij e-mail van 18 december 2023 heeft mr. Hettema, voor zover van belang, het volgende geschreven aan de griffie van deze rechtbank:

Bij deze stel ik mij als advocaat van verweerder (…) en verzoek ik om uitstel voor het indienen van het verweerschrift[in de echtscheidingsprocedure, vzr]
.
Dit verzoek is te laat. Verzoekster heeft (nog) niet laten weten geen bezwaar te hebben. Er wordt in ieder geval een beroep gedaan op klemmende redenen: de slechte beheersing Nederlands en slechte gezondheid van verweerder.
(…).
2.8.
In een e-mail van 19 december 2023 heeft mr. Hettema, voor zover van belang, het volgende geschreven aan de man:

Vandaag ben ik gebeld door de rechtbank. De medewerker van de griffie zei mij dat de advocaat van uw echtgenote bezwaar had gemaakt tegen het verzoek mijnerzijds alsnog voor u verweer te voeren. De rechter was benaderd. Die vond dat er geen klemmende redenen waren voor dit verzoek. Het verzoek is afgewezen.
(…).
2.9.
Bij beschikking van 17 januari 2024 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning met ingang van de dag waarop de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de beschikking wordt met geen woord gerept over de beslissing betreffende de voorlopige voorziening over het gebruik van de woning. De beslissing met betrekking tot het huurrecht van de woning is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.10.
De echtscheidingsbeschikking is op 30 januari 2024 in persoon aan de man betekend.
2.11.
De vrouw heeft de man op 11 februari 2024 verzocht de woning te verlaten. De man heeft daar toen geen gehoor aan gegeven.
2.12.
De man is op 27 februari 2024 door politieagenten uit de woning gehaald. Bij brief van 27 februari 2024 van het openbaar ministerie is aan de man meegedeeld dat hij wordt verdacht van huisvredebreuk en dat hij daarvoor niet zal worden veroordeeld onder de voorwaarde dat zich gedurende een proeftijd van een jaar niet schuldig zal maken aan enig strafbaar feit.
2.13.
Nadat de man enige tijd buiten had rondgezworven en in een onverwarmde loods had geslapen, is hij op 6 maart 2023 in de middag naar de woning teruggekeerd. Hij heeft zich toegang tot de woning verschaft door de deur te forceren. Toen de vrouw in de avond de man in de woning aantrof, heeft zij de politie gebeld. De vrouw heeft aangifte gedaan tegen de man en hij is opnieuw door politieagenten uit de woning gehaald en door de rechter-commissaris in bewaring gesteld.
2.14.
Bij bevel van 8 maart 2023 van deze rechtbank is de voorlopige hechtenis van de man geschorst, mede op de voorwaarden dat de man op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt met de vrouw en hij zich niet mag bevinden in de straat van de woning.
2.15.
De echtscheidingsbeschikking is (nog) niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De (advocaat van de) man heeft aangekondigd tijdig hoger beroep in te gaan stellen tegen het uitspreken van de echtscheiding en het toewijzen van het huurrecht aan de vrouw.
2.16.
Geen van beide partijen woont op dit moment in de woning.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, samengevat:
a. a) te oordelen dat de man voorlopig het uitsluitend gebruik van de woning toekomt;
b) de vrouw te bevelen de woning te ontruimen voor de duur van de nog te starten bodemprocedure totdat is beslist wie van partijen het huurrecht van de woning toekomt, op straffe van een dwangsom;
c) de man te machtigen de ontruiming met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen;
d) de vrouw te verbieden, totdat aan haar onherroepelijk het huurrecht toekomt, zich binnen een straal van 250 meter van de woning te bevinden en haar te verbieden op enige wijze contact te zoeken met de man, op straffe van een dwangsom.
3.2.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij op grond van de, gemotiveerde, beschikking voorlopige voorzieningen van 4 december 2023 nog steeds – met uitsluiting van de vrouw – het recht heeft in de woning te verblijven.
3.3.
De vrouw voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De zaak is inmiddels volledig uit de hand gelopen. Hoe is dit zo gekomen? Allereerst is sprake van andersluidende beslissingen: enerzijds de beschikking voorlopige voorzieningen op grond waarvan de man (voorlopig) in de woning mag verblijven en anderzijds de echtscheidingsbeschikking waarin het huurrecht aan de vrouw is toegekend. De eerste beslissing is na hoor en wederhoor en een afweging van de belangen van partijen tot stand gekomen, de tweede zonder dat de belangen van de man daarin zijn meegewogen. Ook het optreden van de voormalige advocaten van partijen verdient geen schoonheidsprijs en er is sprake van een op het eerste gezicht ongelukkige beslissing van de (rol)rechter (zie 2.8). Tot slot blijkt het optreden van de politie op grond van de echtscheidingsbeschikking, hoewel begrijpelijk omdat de politie niet op de hoogte kon zijn van de beschikking voorlopige voorzieningen van 4 december 2023, achteraf onjuist te zijn geweest. Van de hele gang van zaken is niet alleen de man, maar inmiddels ook de vrouw, de dupe geworden. Beiden hebben op dit moment geen dak boven hun hoofd en hun uitkering is stopgezet/opgeschort. Ook de huidige advocaten van partijen zitten door de gang van zaken met hun handen in het haar. Zo heeft de man geen geld en zal mr. Hettema – als hij hoger beroep instelt – uit eigen zak het griffiegeld moeten betalen (of de man dit ooit zal kunnen terugbetalen is maar de vraag). Mr. Asscher ziet met zorg een eventueel hoger beroep tegemoet, omdat het dan naar verwachting nog zeker een jaar zal duren voordat de beslissing over het huurrecht opnieuw en nu voor het eerst na hoor en wederhoor zal worden getoetst.
4.2.
In de beschikking van 4 december 2023 is bepaald dat de man het recht heeft de woning te gebruiken en is de vrouw bevolen de woning te verlaten en verboden deze nog te betreden. Op het moment dat deze uitspraak werd gedaan, was de echtscheidingsprocedure al door de vrouw aanhangig gemaakt. De man – althans zijn voormalig advocaat – had in de echtscheidingsprocedure uiterlijk 1 december 2023 kenbaar moeten maken dat hij verweer wilde voeren. De advocaat die de man heeft bijgestaan in de voorlopige voorzieningenprocedure was niet bereid de man (op toevoegingsbasis) bij te staan in de echtscheidingsprocedure. Het is de man – die geen Nederlands spreekt – niet duidelijk geworden dat hij een andere advocaat in de arm moest nemen, en deze toenmalige advocaat heeft kennelijk ook niet voor een adequate overdracht gezorgd. In december 2023 heeft de man zich toch alsnog gewend tot mr. Hettema. Mr. Hettema heeft op 12 december 2023 onmiddellijk de toenmalige advocaat van de vrouw gevraagd of zij hem toestemming wilde verlenen om alsnog verweer te voeren. Deze advocaat heeft haar toestemming niet gegeven. Vervolgens heeft mr. Hettema op 18 december 2023 de rechtbank uitstel verzocht voor het indienen van het verweerschrift op grond van klemmende redenen. Dit verzoek is door de (rol)rechter afgewezen. De motivering van de beslissing van de (rol)rechter is niet kenbaar. De advocaten van partijen vinden de beslissing van de (rol)rechter onbegrijpelijk, zeker omdat – zoals mr. Asscher ter zitting heeft toegelicht – het in een echtscheidingsprocedure gebruikelijk is dat de verweerder een eerste termijn van zes weken krijgt om verweer te voeren en daarna (zonder dat het nodig is daar een reden voor op te geven) een uitstel van vier weken. Mr. Hettema heeft zijn verzoek om uitstel gedaan nog (ruim) binnen die vier weken termijn. De eerste termijn van zes weken liep immers af op 1 december 2023 en op 18 december 2023 heeft mr. Hettema de rechtbank om uitstel verzocht. De omstandigheid dat mr. Hettema niet in de gelegenheid is gesteld namens de man verweer te voeren heeft ertoe geleid dat de rechtbank op 17 januari 2024 de echtscheiding heeft uitgesproken en het huurrecht van de woning – als niet weersproken – aan de vrouw heeft toegewezen. In de beschikking wordt geen melding gemaakt van de eerdere bij wijze van voorlopige voorziening gedane uitspraak waarbij het gebruik van de woning aan de man is toegekend. Kennelijk heeft de rechter die de echtscheidingsbeschikking heeft gegeven geen kennisgenomen van de beschikking over de voorlopige voorzieningen.
4.3.
Met de echtscheidingsbeschikking in de hand heeft de vrouw de man op 11 februari 2024 gesommeerd de woning te verlaten. Toen de man dat weigerde heeft de vrouw de politie ingeschakeld. Op 27 februari 2024 is de man door de politie geboeid uit de woning afgevoerd en vrijwel de gehele dag vastgehouden op het bureau voor verhoor. Nadat de man enige tijd op straat en in een koude loods had doorgebracht heeft hij zich op 6 maart 2023 de toegang tot de woning verschaft door de deur te forceren. De vrouw heeft toen de politie ingeschakeld en de man is op 6 maart 2023 opnieuw door de politie geboeid uit de woning afgevoerd.
4.4.
De man is geheel ten onrechte tot tweemaal toe door de politie op hardhandige wijze uit de woning verwijderd. Anders dan de vrouw (en haar toenmalige advocaat) en de politie meenden, kon de vrouw op dat moment aan de echtscheidingsbeschikking nog geen rechten ontlenen. De beslissing het huurrecht aan de vrouw toe te kennen is weliswaar uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar dit betekent niet dat deze onmiddellijke werking heeft. Op grond van artikel 827 lid 1 sub e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 7:266 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woning zal zijn. Op grond van artikel 7:266 BW bepaalt de rechter tevens de dag met ingang waarvan deze echtgenoot de (enige) huurder zal zijn en de huur met de andere echtgenoot eindigt. Wat betreft dit huurrecht geldt niet de algemene regel dat de voorlopige voorziening zijn kracht verliest, zodra de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Op grond van artikel 826 lid 1 onder a Rv loopt een voorlopige voorziening die ziet op het gebruik van de woning door totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 7:266 lid 5 BW (over het huurrecht) in kracht van gewijsde is gegaan [1] . Daarvan is op dit moment – en was op 27 februari en 6 maart 2024 – nog geen sprake (de appeltermijn loopt immers nog) en dat betekent dat de man ten onrechte (door de vrouw en de politie) de toegang tot en het gebruik van de woning is ontzegd.
4.5.
Dit betekent evenwel niet dat de vorderingen van de man kunnen worden toegewezen. De man heeft bij zijn vordering onder a) geen belang, omdat dit – zoals hiervoor uiteen is gezet – al uit de eerdere beschikkingen volgt. Ditzelfde geldt eigenlijk voor de vordering onder b) – ook dit is immers al in de beschikking voorlopige voorzieningen van 4 december 2023 bepaald. Als de man – tijdig – hoger beroep instelt tegen de beslissing over het huurrecht in de echtscheidingsbeschikking, zal hij in beginsel het recht behouden de woning te gebruiken totdat het hof uitspraak heeft gedaan (en ook die beslissing in kracht van gewijsde is gegaan). Op dit moment loopt de appeltermijn echter nog (tot in ieder geval 17 april 2024), maar voor zover de voorzieningenrechter bekend heeft de man nog geen hoger beroep ingesteld. Gezien deze onzekerheid vindt de voorzieningenrechter het te verstrekkend de vorderingen onder c) en d) toe te wijzen. Bovendien heeft mr. Asscher ter zitting verklaard dat de vrouw op dit moment ook niet in de woning verblijft en de man in die zin dus ook geen belang heeft bij toewijzing van de vorderingen en de vrouw daaraan niet kan voldoen.
4.6.
Zoals hiervoor overwogen geldt hier niet de algemene regel dat de voorlopige voorziening zijn kracht verliest, zodra de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De voorlopige voorziening die ziet op het gebruik van de woning loopt door totdat de beslissing in de bodemprocedure
over het huurrechtin kracht van gewijsde is gegaan. De discussie tussen partijen of het door de man aangekondigde hoger beroep tegen het uitspreken van de echtscheiding tussen partijen misbruik van recht oplevert, is zinledig. De man hoeft geen hoger beroep in te stellen tegen het uitspreken van de echtscheiding, maar kan volstaan met het instellen van hoger beroep alleen tegen de beslissing in de echtscheidingsbeschikking dat de vrouw huurster zal zijn van de woning, om ervoor te zorgen dat de voorlopige voorziening zijn werking houdt.
4.7.
Zoals gebruikelijk in geschillen tussen ex-echtelieden zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024. [2]

Voetnoten

2.type: MvG