ECLI:NL:RBAMS:2024:3971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
AMS 20/292, AMS 20/293, AMS 20/296 en AMS 20/298
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afzien van samenhang bij artikel 8:75a van de Awb niet mogelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank ontving op 14 januari 2020 een beroepschrift van eisers tegen vier besluiten van verweerder, gedateerd op 4 december 2019. Op 12 oktober 2022 hebben eisers het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond verklaard, maar het verzoek om de zaken niet langer als samenhangend te beschouwen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat bij de intrekking van het beroep om vergoeding van proceskosten moet worden gevraagd, en dat dit verzoek tijdig moet worden ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers het beroep hebben ingetrokken omdat verweerder hen tegemoet is gekomen, en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 875,-. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het verzoek om schadevergoeding een nieuw verzoek is dat als een nieuwe procedure moet worden behandeld, en dat de verzoeken om proceskosten in bezwaar niet-ontvankelijk zijn verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/292, AMS 20/293, AMS 20/296 en AMS 20/298

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , eisers,

(gemachtigde: mr. S. van Eck),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

De rechtbank heeft op 14 januari 2020 een beroepschrift van eisers ontvangen gericht tegen vier besluiten van verweerder, alle gedateerd op 4 december 2019 (de bestreden besluiten). De rechtbank heeft het beroep geregistreerd onder meerdere zaaknummers.
Per e-mail van 12 oktober 2022 hebben eisers de rechtbank bericht dat het beroep wordt ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Bij brief van
16 oktober 2022 heeft [eiser 1] en bij brief van 17 oktober 2022 heeft [eiser 2] de rechtbank bericht het niet eens te zijn met verweerders beslissing over de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Eisers hebben in hun brieven van 16 oktober 2022 en 17 oktober 2022 ook verzocht om een schadevergoeding. Verweerder heeft op 15 november 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Eisers hebben bij de intrekking van het beroep verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de forfaitaire vergoeding in beroep. [1] De rechtbank sluit het onderzoek en zal uitspraak doen buiten zitting. Het verzoek is gegrond. [2]
2. In de wet staat dat als het beroep wordt ingetrokken omdat verweerder geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, verweerder op verzoek van eiser in de kosten kan worden veroordeeld.
Er moet tegelijk bij de intrekking van het beroep om vergoeding van de proceskosten worden gevraagd. Wordt later om vergoeding van de proceskosten gevraagd dan is dat te laat en moet het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. [3]
Gevoegde behandeling
3. Eisers hebben in hun e-mail van 12 oktober 2022, waarmee zij het beroep hebben ingetrokken, verzocht om de zaken los van elkaar te halen zodat de zaken niet langer gevoegd worden behandeld.
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of, in hoeverre, sprake is van samenhangende zaken. De rechtbank stelt daarbij het volgende vast.
Eisers hebben tegen elk besluit een separaat bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft de zaken gevoegd behandeld. In de beide herziene beslissingen op bezwaar van 28 september 2022 heeft verweerder zowel aan [eiser 1] als aan [eiser 2] een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.082,- als kosten van verleende rechtsbijstand. Verweerder heeft per eiseres het bezwaarschrift tegen het boetebesluit en het bezwaarschrift tegen de last onder dwangsom gevoegd behandeld. Verweerder heeft eveneens de vier bezwaarschriften van eisers gevoegd behandeld doch bij het vaststellen van de proceskostenvergoedingen is verweerder enkel uitgegaan van samenhang met betrekking tot het boetebesluit en de last onder dwangsom.
Eisers hebben in één beroepschrift beroep ingesteld tegen de vier bestreden besluiten. De rechtbank heeft het beroep tegen de vier bestreden besluiten gevoegd behandeld. De behandeling van alle vier zaaknummers stond gepland op 18 oktober 2022 om 13:30 uur.
5. De rechtbank wijst het verzoek van eisers om de zaken niet (langer) als samenhangend aan te merken af. [4] Wanneer zaken worden ingetrokken met een verzoek om vergoeding van de proceskosten moet worden beoordeeld of in de beroepsfase tot dan toe sprake is geweest van gevoegde behandeling. In dit geval is daarbij van belang dat eisers in één geschrift beroep hebben ingesteld en dat de rechtbank de zaken gevoegd op zitting zou behandelen. Uit de systematiek van de Awb en de Prb volgt dat het niet mogelijk is om, bij toepassing van artikel 8:75a van de Awb, een verzoek om samenhang achterwege te laten in te willigen. Het kan dus niet zo zijn dat met een dergelijk verzoek een hogere proceskostenvergoeding kan worden verkregen.
Proceskostenvergoeding in beroep
6. De rechtbank stelt vast dat eisers het beroep hebben ingetrokken omdat verweerder aan eisers is tegemoetgekomen. Verweerder heeft de in verband met de intrekking van het beroep gemaakte aanspraak op proceskosten niet bestreden. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De hoogte wordt forfaitair vastgesteld op € 875,- als kosten van verleende rechtsbijstand. [5] De rechtbank merkt de zaken daarbij als samenhangende zaken aan.
Proceskostenvergoeding in bezwaar
7. De rechtbank heeft op 12 oktober 2022 een e-mail van de gemachtigde van eisers ontvangen waarin de rechtbank wordt bericht dat het beroep van eisers wordt ingetrokken en om een proceskostenvergoeding wordt verzocht.
Bij brieven van 16 oktober 2022 en 17 oktober 2022 hebben eisers de rechtbank opnieuw bericht dat het beroep wordt ingetrokken met uitzondering van verweerders beslissing over de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. [6]
8. Verweerder heeft in de herziene beslissingen op bezwaar van 28 september 2022 beslist op de proceskostenvergoeding in bezwaar. Gelet op de intrekking van 12 oktober 2022 is het beroep echter ingetrokken, behoudens het verzoek om vergoeding van de proceskosten in beroep. Dat betekent dat de rechtbank niet meer toekomt aan de beoordeling van de herziene beslissingen op bezwaar van 28 september 2022. Het aanvullende verzoek van eisers om vergoeding van de proceskosten in bezwaar moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verzoek om schadevergoeding
9. Eisers hebben in hun e-mail van 12 oktober 2022, waarmee zij het beroep hebben ingetrokken, tevens een verzoek om schadevergoeding ingediend. [7] Dat is een nieuw verzoek dat geldt als een nieuwe procedure. Voor dit verzoek moeten twee nieuwe zaaknummers worden aangemaakt. De brief van 17 oktober 2022 van [eiser 2] moet in het nieuwe dossier van [eiser 2] worden opgenomen. Het verweerschrift van 15 november 2022 moet eveneens in deze nieuwe zaaknummers worden opgenomen.
Griffierecht
10. Elke eiseres is eenmaal een griffierecht van € 178,- in rekening gebracht. Verweerder dient aan eisers het betaalde griffierecht van in totaal € 356,- (2 x € 178,-) te vergoeden. [8]

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers in beroep tot een bedrag van
  • verklaart de verzoeken van 16 oktober 2022 en 17 oktober 2022 om verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van
M.P. Osinga Sanders, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 februari 2024
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak, dan kunt u een hogerberoepschrift opsturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in 's-Gravenhage. U kunt een hogerberoepschrift opsturen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Coll: M.P.O.
D: B

Voetnoten

1.onder toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, Awb op grond van artikel 8:75a, derde lid, Awb
3.artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb
4.in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb
5.onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend: 1 punt voor
6.AMS 20/292 en AMS 20/293
7.op grond van artikel 8:91 van de Awb
8.ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb