In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Dordrecht en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had zijn voertuig geparkeerd op een vergunde gehandicapten parkeerplek, wat leidde tot het wegslepen van zijn auto door de gemeente. De rechtbank beoordeelde of de gemeente in redelijkheid tot het wegslepen van het voertuig had kunnen overgaan en of er een dwangsom aan de eiser verschuldigd was.
De rechtbank stelde vast dat de auto van eiser geparkeerd stond in strijd met artikel 24, eerste lid, sub g, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV). De gemeente was bevoegd om met bestuursdwang op te treden, en de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het optreden van de gemeente onredelijk maakten. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht had gehandeld door het voertuig te laten wegslepen, vooral omdat er een melding was gedaan door de vergunninghouder van de parkeerplaats.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de ingebrekestelling van de eiser prematuur was, omdat de gemeente op de juiste wijze had gecommuniceerd over de zaak. Hierdoor was er geen dwangsom verschuldigd aan de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekende dat hij geen griffierecht terugkreeg en ook geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.