ECLI:NL:RBAMS:2024:4003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
23-1522
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en rechtmatige toepassing bij parkeren op gehandicaptenparkeerplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Dordrecht en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had zijn voertuig geparkeerd op een vergunde gehandicapten parkeerplek, wat leidde tot het wegslepen van zijn auto door de gemeente. De rechtbank beoordeelde of de gemeente in redelijkheid tot het wegslepen van het voertuig had kunnen overgaan en of er een dwangsom aan de eiser verschuldigd was.

De rechtbank stelde vast dat de auto van eiser geparkeerd stond in strijd met artikel 24, eerste lid, sub g, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV). De gemeente was bevoegd om met bestuursdwang op te treden, en de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het optreden van de gemeente onredelijk maakten. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht had gehandeld door het voertuig te laten wegslepen, vooral omdat er een melding was gedaan door de vergunninghouder van de parkeerplaats.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de ingebrekestelling van de eiser prematuur was, omdat de gemeente op de juiste wijze had gecommuniceerd over de zaak. Hierdoor was er geen dwangsom verschuldigd aan de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekende dat hij geen griffierecht terugkreeg en ook geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Dordrecht, eiser

(gemachtigde: mr. B. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Met het primaire besluit van 5 oktober 2022 heeft verweerder het voertuig van eiser laten wegslepen.
Met het bestreden besluit van 6 februari 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde zijn -zonder bericht- niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of verweerder het voertuig van eiser in redelijkheid mocht wegslepen en de kosten daarvan op eiser mocht verhalen.
Achtergrond
2. De rechtbank stelt vast dat de auto van eiser geparkeerd stond op een parkeerplaats voor de vergunninghouder van een gehandicaptenkaart met het kentekennummer [Kenteken] . Eiser had zijn voertuig geparkeerd in strijd met artikel 24, eerste lid, sub g, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV). [1] Verweerder was daarom op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 in beginsel bevoegd om met bestuursdwang op te treden.

Mocht verweerder de auto van eiser wegslepen?

3.1.
Eiser is van oordeel dat het wegslepen van zijn voertuig niet noodzakelijk was. Hij stelt dat hij zich ter plaatste had gemeld en het voertuig zelf had kunnen verwijderen.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet ter plaatse was om het voertuig zelf te verwijderen. Daarnaast stelt verweerder dat er een melding was gedaan door de vergunninghouder van de parkeerplaats, die stond te wachten. De verwijdering van het voertuig was daarom noodzakelijk.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder de auto van eiser wegslepen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang op te treden, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen, bijvoorbeeld wanneer handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [2] In dit geval is niet gebleken van dergelijke bijzondere omstandigheden. Daar komt bij dat verweerder een verklaring heeft overgelegd van de Buitengewoon Opsporing Ambtenaar in kwestie, die heeft verklaard dat de eigenaar van de auto zich niet heeft gemeld tijdens het toepassen van bestuursdwang. De rechtbank is van oordeel dat dit rapport van bevindingen terecht als uitgangspunt is gebruikt door verweerder om de beslissing in het bestreden besluit in stand te houden. Het feit dat de vergunninghouder op de parkeerplaats stond te wachten, versterkt naar het oordeel van de rechtbank de noodzakelijkheid van het toepassen van bestuursdwang.
3.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is verweerder een dwangsom aan eiser verschuldigd?
4.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij op 6 januari 2023 verweerder ingebreke heeft gesteld, vanwege het uitblijven van een beslissing.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat, in tegenstelling tot wat eiser betoogt, verweerder door op 15 december 2022 een e-mail te sturen naar [mail adres] op de juiste wijze de zaak heeft verdaagd. Dit e-mailadres staat bij de gegevens van de gemachtigde van eiser. Verweerder mocht er dus van uit gaan dat dit e-mailadres open stond voor communicatie met eiser. Dit betekent dat de ingebrekestelling van 6 januari 2023 prematuur is en dat geen dwangsom verschuldigd is.
4.3.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr.W.L. van der Pijl, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 24, eerste lid, sub g, van het RVV mag een bestuurder zijn auto niet parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2896.