ECLI:NL:RBAMS:2024:4013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
10694000 / CV EXPL 23-12332
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C.J. Hamming
  • Z.S. Lintvelt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerders voor nalatigheid in de zorg van een goed bewindvoerder

In deze zaak heeft de voormalig onder bewind gestelde eiser zijn voormalig bewindvoerders, [handelsnaam 1] en [gedaagde 2], aansprakelijk gesteld voor nalatigheid in de zorg van een goed bewindvoerder, zoals vastgelegd in artikel 1:444 BW. Eiser, die onder bewind heeft gestaan vanwege een drugsverslaving, stelt dat zijn belangen niet goed zijn behartigd, wat heeft geleid tot oplopende incassokosten. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat beide bewindvoerders tekort zijn geschoten in hun zorgplicht. [handelsnaam 1] is aansprakelijk voor extra incassokosten van € 551,- die zijn ontstaan door het niet voortzetten van een betalingsregeling met het CJIB. [gedaagde 2] is aansprakelijk voor een bedrag van € 447,51, gerelateerd aan parkeerboetes. De kantonrechter heeft de proceskosten aan beide partijen opgelegd, waarbij zij ieder voor de helft in de kosten van eiser worden veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken op 21 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10694000 \ CV EXPL 23-12332
Vonnis van 21 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
gevestigd te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E. Tahitu,
tegen

1.[gedaagde 1] , handelend onder de naam [handelsnaam 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gemachtigde: [gemachtigde 1] (Markel Insurance S.E.),

2.[gedaagde 2] , handelend onder de naam [handelsnaam 2] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
gemachtigde: [gedaagde 2] ( [handelsnaam 2] ),
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 augustus 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord van [handelsnaam 1] , met producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] , met producties,
- het tussenvonnis van 16 november 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de zittingsaantekeningen van 5 maart 2024,
- de producties 13 en 14 van [eiser] ,
- de eiswijziging van [eiser] ,
- de e-mail van [gedaagde 2] van 7 maart 2024, met producties,
- het bericht van de rechtbank van 19 maart 2024,
- de akte schorsing en hervatting van [eiser] ,
- de reactie van [eiser] van 15 april 2024 op het bericht van [gedaagde 2] .
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

De zaak in het kort
2.1.
[eiser] heeft vanwege een drugsverslaving meerdere jaren onder bewind gestaan. [eiser] is op 18 september 2012 onder bewind gesteld bij [gedaagde 2] , op 15 januari 2020 bij [handelsnaam 1] en op 11 mei 2021 weer bij [gedaagde 2] . Op 17 augustus 2022 is de bewindvoering overgedragen op een ander en sinds 15 november 2023 is het bewind opgeheven.
2.2.
[eiser] meent dat [gedaagde 2] en [handelsnaam 1] in de periode dat zij zijn bewindvoerders waren, zijn belangen niet juist hebben behartigd. Hierdoor zijn de incassokosten van bepaalde schulden zijn opgelopen.
Wat vordert [eiser]
2.3.
[eiser] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [gedaagde 2] en [handelsnaam 1] aansprakelijk zijn voor de door hem geleden schade door nalatig handelen en dat [eiser] zijn schade op hen kan verhalen. [eiser] vordert ook dat [handelsnaam 1] wordt veroordeeld tot betaling van € 4.386,34 en [gedaagde 2] (na eiswijziging) tot betaling van € 2.324,04. Daarnaast moeten zij de door hem gemaakte proceskosten vergoeden.
2.4.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] zijn belangen niet goed hebben behartigd in de periode dat zij zijn bewindvoerders waren. [handelsnaam 1] heeft meerdere rekeningen niet betaald en is gemaakte betalingsafspraken niet nagekomen, waardoor over een heel aantal bedragen (extra) incassokosten is berekend. Daarmee zijn zij tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] betwisten kort gezegd dat zij zijn tekortgeschoten.
2.5.
[eiser] heeft diverse schulden aangevoerd die volgens hem zijn opgelopen vanwege het nalaten van [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] . De kantonrechter bespreekt hierna eerst een aantal procedurele punten en daarna de schulden en standpunten hierover.
Procedurele punten
Schorsing en hervatting
2.6.
[eiser] heeft tussen 17 augustus 2022 en 15 november 2023 nog onder bewind gestaan bij B&O Dienstverlening, de oorspronkelijke eiseres in deze zaak. Op 15 november 2023 is het bewind opgeheven. [eiser] kan sindsdien zijn eigen belangen weer behartigen. Op 25 maart 2024 heeft [eiser] , na daartoe te zijn verzocht door de kantonrechter, een akte schorsing en hervatting ingediend. [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] hebben hier niet op gereageerd. De kantonrechter heeft dat (zoals ook in haar bericht van 19 maart 2024 is besproken) opgevat als instemming met directe hervatting. Sindsdien wordt de procedure gevoerd met [eiser] als eiser.
Splitsing en verwijzing
2.7.
[handelsnaam 1] heeft in haar conclusie van antwoord aangevoerd dat er geen samenhang bestaat tussen de vorderingen jegens [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] . Daarom had [eiser] een aparte dagvaarding moeten uitbrengen aan [handelsnaam 1] en moet de zaak worden verwezen naar de kantonrechter in Rotterdam. [handelsnaam 1] heeft ter zitting verklaard dat zij om proceseconomische redenen, namelijk het feit dat zij al ter zitting was verschenen bij de kantonrechter in Amsterdam, geen reden meer zag om de zaak alsnog te laten verwijzen. [handelsnaam 1] heeft dit verzoek dan ook ingetrokken.
2.8.
De kantonrechter ziet daarnaast ook redenen om de zaken juist gelijktijdig te behandelen, namelijk dat [eiser] deels [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] dezelfde verwijten maakt (over dezelfde schulden) en dat sprake is van opvolgend bewindvoerders.
Zaak inleiden bij verzoekschrift of dagvaarding?
2.9.
[handelsnaam 1] heeft in haar conclusie van antwoord aangevoerd dat [eiser] de zaak op de verkeerde manier heeft ingeleid, namelijk met een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift. [handelsnaam 1] heeft op zitting echter laten weten om redenen van doelmatigheid hier niet langer een punt van te maken, maar de zaak inhoudelijk te willen behandelen en dat zij zich refereert aan het oordeel van de kantonrechter.
Op welke wijze een dergelijke zaak precies moet worden ingeleid is niet overduidelijk, maar de kantonrechter gaat er, net als het hof Den Haag [1] , gelet op de bewoordingen van artikel 1:444 BW in samenhang met artikel 78 Rv van uit dat een dagvaarding het juiste inleidende stuk is.
Wat mag van een bewindvoerder worden verwacht?
2.10.
In artikel 1:444 BW is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Dat houdt in dat de bewindvoerder in ieder geval aan de onder bewind staande goederen de zorg besteedt die hij gewoonlijk ook aan zijn eigen goederen geeft.
2.11.
De kantonrechter stelt voorop dat in deze zaak vast staat dat de boetes en initiële schulden allen zijn veroorzaakt door [eiser] . Hij is onder meer gaan tanken zonder te betalen en is degene die diverse verkeersboetes en parkeerboetes heeft gekregen. Dat is ook niet het verwijt dat [eiser] zijn voormalig bewindvoerders maakt. Het verwijt van [eiser] is dat door een gebrek aan actie vanuit zijn bewindvoerders, de (incasso)kosten over die boetes zijn opgelopen.
2.12.
Van een bewindvoerder mag verwacht worden dat hij of zij contact onderhoudt met instanties en zich ontfermt over de bekende schulden. Dat betekent niet dat op de bewindvoerder de verplichting rust om alle schulden af te betalen. Dat is immers afhankelijk van het inkomen en waar geen geld voor is, kan niet worden betaald. Een bewindvoerder hoeft ook niet allerlei instanties te bellen met de vraag of daar mogelijk een schuld bestaat van de onder bewind gestelde. Datgene waar de bewindvoerder niet bekend mee is, kan hij of zij ook niet in de gaten houden. Van bewindvoerders mag wel worden verwacht dat zij voor de bekende schulden probeert afspraken te maken of betalingsregelingen te treffen. Ook mag worden verwacht dat de bewindvoerders contact onderhouden met de schuldeisers over de (on)mogelijkheden om af te betalen om zodoende de incassokosten zo beperkt mogelijk te houden.
2.13.
[eiser] stond onder bewind vanwege zijn verslaving en de gevolgen daarvan. Hij was niet in staat om zijn eigen belangen te behartigen. Door zijn problemen heeft [eiser] ook bepaalde keuzes gemaakt die zijn financiële situatie verslechterden doordat hij nieuwe boetes kreeg. De kantonrechter begrijpt dat dit voor [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] een complicerende factor was bij de bewindvoering. Het doet echter niet af aan de op hun rustende zorg van een goed bewindvoerder.
Avia
2.14.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij in april 2020, nadat hij bij het tanken een keer is weggereden zonder te betalen, van Avia een rekening heeft ontvangen van € 61,77. [eiser] heeft zelf een betalingsregeling getroffen met de deurwaarder dat hij het bedrag in twee maandelijkse termijnen zou betalen. [eiser] heeft deze afspraak doorgegeven aan [handelsnaam 1] , maar die heeft niet betaald. In augustus 2020, terwijl [eiser] was opgenomen in een verslavingskliniek, is hij bij verstek veroordeeld tot betaling van de rekening van Avia. Die rekening was door alle aanvullende kosten inmiddels opgelopen tot € 770,53. [eiser] meent dat [handelsnaam 1] een bedrag van € 710,42 (€ 770,53 - € 60,11) moet betalen omdat zij nalatig is geweest de oorspronkelijke rekening te betalen.
2.15.
[handelsnaam 1] heeft aangevoerd dat zij pas op 28 april 2021 bekend werd met de schuld bij Avia toen zij een bericht ontving van de deurwaarder. [eiser] heeft de schuld niet bij [handelsnaam 1] gemeld. [handelsnaam 1] heeft ook het verstekvonnis van de kantonrechter niet ontvangen.
2.16.
Het valt te prijzen dat [eiser] zelf een betalingsregeling had getroffen met Avia. [eiser] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat hij deze regeling en schuld ook bij [handelsnaam 1] heeft gemeld. Daarom kan niet worden vastgesteld dat [handelsnaam 1] is tekortgeschoten en hoeft zij ook geen schadevergoeding te betalen.
2.17.
[gedaagde 2] heeft volgens [eiser] als opvolgend bewindvoerder vervolgens ook geen actie ondernomen om de schuld bij Avia te betalen. Zij heeft wel contact opgenomen met de deurwaarder, maar de rekening niet betaald, waardoor deze is opgelopen tot € 1.709,44. [gedaagde 2] moet € 939,09 (€ 1.709,44 - € 770,35) betalen.
2.18.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat de schuld door [handelsnaam 1] op de schuldenlijst was gezet en dat zij hier dus bij overname van de bewindvoering op 15 mei 2021 mee bekend was. Op dat moment had Avia al beslag gelegd op de uitkering van [eiser] waardoor er maandelijks € 53,77 werd afgelost. [eiser] is vervolgens van [woonplaats 5] naar [woonplaats 6] verhuisd, waardoor zijn uitkering tijdelijk werd stopgezet. Nadat [eiser] een uitkering kreeg in [woonplaats 6] heeft Avia opnieuw beslag gelegd.
2.19.
Hier lijkt sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Doordat [eiser] verhuist wordt zijn uitkering stopgezet en stopt ook de afbetaling. Uit de brief van de deurwaarder blijkt dat deze op 19 augustus 2021 contact heeft gehad met [gedaagde 2] , haar op 25 augustus 2021 een kopie van het vonnis heeft gestuurd met het verzoek dat bedrag te betalen. De deurwaarder heeft toen niets meer van [gedaagde 2] gehoord en heeft op 14 oktober 2021 beslag gelegd op de uitkering van [eiser] in [woonplaats 6] . Daarna hebben de deurwaarder en [gedaagde 2] op 26 oktober 2021 weer contact gehad met elkaar waarbij de deurwaarder het proces-verbaal van derdenbeslag en overbetekening heeft verstrekt. Welke kosten er precies zijn gemaakt in die periode die maken dat de vordering met bijna € 1.000 is toegenomen, is onduidelijk gebleven. Voor zover de kantonrechter kan afleiden uit het dossier zijn dit in ieder geval deels beslagkosten. [gedaagde 2] heeft toen zij wist van de schuld ook op momenten contact gehad met de deurwaarder. De kantonrechter kan niet goed vaststellen of [gedaagde 2] wat betreft de schuld bij Avia is tekortgeschoten en niet juist heeft gehandeld, of dat de schuld vooral is opgelopen omdat er simpelweg geen geld was (iets dat [gedaagde 2] niet kan worden verweten). Het was aan [eiser] om duidelijk te maken dat [gedaagde 2] hier nalatig zou zijn geweest. Dat is nu in midden gebleven, daarom komt de kantonrechter tot de conclusie dat [eiser] daarin niet is geslaagd en zal de vordering op dit punt worden afgewezen.
SODA
2.20.
[eiser] heeft vier keer getankt bij SODA zonder te betalen. [eiser] heeft daarvan een rekening gekregen. De aanmaningen zijn naar zijn huisadres gestuurd, maar [eiser] verbleef toen in een kliniek. [eiser] was dus niet bekend met de rekening. [eiser] heeft van deurwaarders begrepen dat niet in het bewindregister geregistreerd is dat hij onder bewind stond, maar daar kan [eiser] niets aan doen. [handelsnaam 1] heeft nagelaten de rekeningen van SODA te betalen waardoor er incassokosten en rente bovenop zijn gekomen. Daarom vindt [eiser] dat [handelsnaam 1] bedrag van € 165,18 moet betalen.
2.21.
[handelsnaam 1] heeft aangevoerd dat zij niet bekend was met deze schulden. [eiser] heeft deze niet bij haar gemeld en zij twijfelt ook ten zeerste of de schulden wel zijn gemaakt in de periode dat [handelsnaam 1] de bewindvoerder was, aangezien de brief van SODA waar [eiser] naar verwijst van 1 september 2022 is. [handelsnaam 1] was toen al ruim een jaar niet meer de bewindvoerder van [eiser] .
2.22.
[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat deze vordering is ontstaan in de periode dat [handelsnaam 1] bewindvoerder was en ook dat [handelsnaam 1] bekend was met de schuld en dat zij heeft nagelaten actie te ondernemen voor deze schuld. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
CJIB
2.23.
[eiser] heeft een aantal verkeersboetes opgelegd gekregen van het CJIB. [gedaagde 2] had in haar eerste periode als bewindvoerder een betalingsregeling getroffen met het CJIB. [handelsnaam 1] had die moeten voortzetten, maar heeft dat niet gedaan. Daardoor is in juni en juli 2020 over vijf van de boetes extra incassokosten berekend. [eiser] vindt dat [handelsnaam 1] dat bedrag van € 551,- (190 + 62 + 53 + 46 + 200) moet betalen.
2.24.
[handelsnaam 1] heeft aangevoerd dat zij de door [gedaagde 2] getroffen betalingsregeling wel is nagekomen. [gedaagde 2] had afgesproken dat maandelijks € 60,- zou worden afgelost, maar omdat [eiser] nieuwe boetes had gekregen, wilde het CJIB dat de betalingsregeling zou worden verhoogd naar € 90,- per maand. In december 2020 werd de uitkering van [eiser] stopgezet omdat hij van [woonplaats 4] naar [woonplaats 5] was verhuisd. Er was onvoldoende geld om de verhoging van de betalingsregeling te betalen. Van het geld dat er wel was is de rekening van 12 stappen (verslavingsbehandeling) betaald. Er was onvoldoende inkomen om alle rekeningen te betalen.
2.25.
[eiser] heeft voldoende onderbouwd dat [handelsnaam 1] bekend was met de schuld bij het CJIB, de afgesproken betalingsregeling en dat [handelsnaam 1] ook alle correspondentie vanuit het CJIB, waaronder de aanmaningen, steeds heeft ontvangen. De kantonrechter heeft tijdens de zitting aan [handelsnaam 1] gevraagd of zij contact heeft onderhouden met het CJIB over de mogelijkheden om de betalingsregeling na te komen. [handelsnaam 1] verklaarde zich niet te herinneren dat dit is gebeurd en heeft hier ook geen schriftelijke correspondentie over. Van [handelsnaam 1] mocht worden verwacht dat zij de veranderde financiële situatie van [eiser] met het CJIB zou bespreken om te voorkomen dat de kosten zouden oplopen. Uit het dossier blijkt niet dat [handelsnaam 1] ook maar enige actie richting het CJIB heeft ondernomen. Dat dit niet is gebeurd, maakt dat zij is tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. Daarom is [handelsnaam 1] aansprakelijk voor de extra incassokosten van het CJIB van € 551,-.
2.26.
[handelsnaam 1] heeft ter zitting aangevoerd dat zij inmiddels het bewindvoerderschap uitvoert als besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Dat is door [eiser] niet betwist. De bewindvoering van [handelsnaam 1] voor [eiser] is echter nog niet door de BV gedaan, waardoor [gedaagde 1] hiervoor persoonlijk aansprakelijk is.
Huur en huurtoeslag
2.27.
[eiser] huurde vanaf januari 2010 tot maart 2021 een woning in [woonplaats 4] . [handelsnaam 1] heeft nagelaten de huur van november en december 2020 en januari en februari 2021 te betalen. De huurachterstand bedraagt € 2.374,76 en dit moet [handelsnaam 1] volgens [eiser] betalen. Daarnaast heeft [handelsnaam 1] niet aan de belastingdienst doorgegeven dat [eiser] geen recht had op huurtoeslag. Het onterecht toegekende bedrag moet [eiser] terugbetalen. [handelsnaam 1] noch [gedaagde 2] heeft geprobeerd kwijtschelding aan te vragen, terwijl [eiser] van de Belastingdienst heeft begrepen dat dit wel een optie is. Omdat het de fout van [handelsnaam 1] én [gedaagde 2] is dat [eiser] dat moet terugbetalen moeten zij ieder de helft van de onterecht ontvangen huurtoeslag betalen, dus ieder € 585,-. Dat vindt [eiser] .
2.28.
[handelsnaam 1] heeft aangevoerd dat zij tot januari 2021 in de veronderstelling verkeerde dat [eiser] na een tijdelijke opname zou terugkeren in die woning. In januari 2021 liet [eiser] pas weten dat de huur kon worden opgezegd en dat heeft [handelsnaam 1] toen ook direct gedaan. Omdat [eiser] vanaf december 2020 geen uitkering meer ontving kon [handelsnaam 1] de huur van december, januari en februari niet betalen. Er is geen grondslag om dat geld van [handelsnaam 1] te vorderen. Die huur was [eiser] zelf verschuldigd aan de verhuurder. [handelsnaam 1] treft hier geen verwijt. Er is ook geen grondslag voor [handelsnaam 1] om de huurtoeslag te betalen, want [eiser] heeft dat geld ten onrechte ontvangen en moet dat zelf terugbetalen. Hij heeft geen schade geleden. Kwijtschelding krijgen is bij toeslagen niet mogelijk, dus op dat punt is [handelsnaam 1] ook niet tekortgeschoten.
2.29.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat zij niet bekend is met een huurachterstand van meerdere maanden, maar slechts één maand.
2.30.
De precieze huurachterstand en in welke maanden deze is ontstaan is onduidelijk gebleven. Tijdens de zitting heeft [eiser] opgemerkt dat de huurachterstand in februari en juli 2020 en januari en februari 2021 is ontstaan. Los hiervan, is het de vraag welk verwijt [eiser] [handelsnaam 1] precies kan maken op dit punt. Dat [handelsnaam 1] de huurwoning van [eiser] heeft aangehouden totdat [handelsnaam 1] van [eiser] bericht kreeg dat de huur moest worden opgezegd, is begrijpelijk en mag ook worden verwacht van een goed bewindvoerder. Dat er huur verschuldigd was tot 1 maart 2021 is dan ook niet verwijtbaar. Daarnaast lijkt het erop dat de volledig verschuldigde huur uiteindelijk is betaald en hierover geen aanvullende (incasso)kosten verschuldigd zijn geraakt, waardoor niet is gebleken dat [eiser] nadeel heeft geleden.
2.31.
Ook de onterecht ontvangen huurtoeslag hoeven [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] niet te vergoeden. [eiser] heeft geen schade geleden, want hij heeft dit geld zelf onterecht ontvangen. [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] hadden hier geen aandeel in. Het betoog dat kwijtschelding kon worden aangevraagd is, gelet op wat [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] hiertegenover hebben aangevoerd, onvoldoende kansrijk. De vordering over de huur en huurtoeslag zal dan ook worden afgewezen.
[naam GGZ]
2.32.
[eiser] is begeleid door [naam GGZ] . Hij moest aan hen een eigen bijdrage betalen van € 220,42. Die bijdrage is niet betaald, waardoor hierover incassokosten verschuldigd zijn. [gedaagde 2] moet volgens [eiser] het verschil betalen tussen de kosten van Changes, de eigen bijdrage en de incassokosten. Dat is een bedrag van € 352,44. [gedaagde 2] betwist dat zij een bedrag moet betalen, zij was niet op de hoogte van deze vordering.
2.33.
[gedaagde 2] en [eiser] hebben tijdens de zitting beiden verklaard dat zij pas op
16 december 2021 op de hoogte raakten van het bestaan van een vordering en dat hierover op dat moment al incassokosten waren verschuldigd. [naam GGZ] heeft de eigen bijdrage van € 220,42 alsnog voor eigen rekening genomen, maar de inmiddels verschuldigde incassokosten moest [eiser] zelf betalen. Op 16 december 2021 ontving [eiser] een aanmaning en die heeft hij direct aan [gedaagde 2] doorgestuurd. [gedaagde 2] heeft daarover contact opgenomen met de deurwaarder en de kosten betaald. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde 2] al eerder van deze kosten afwist en niets heeft ondernomen. [gedaagde 2] schoot niet tekort. Om die reden hoeft [gedaagde 2] de incassokosten ook niet te vergoeden.
Parkeerboetes
2.34.
[eiser] heeft parkeerboetes ontvangen in 2019 en die zijn niet betaald. Daardoor zijn hierover kosten en rente verschuldigd geworden. [gedaagde 2] moet daarom volgens [eiser] een bedrag van € 447,51 betalen.
2.35.
[gedaagde 2] heeft ter zitting verklaard dat zij de parkeerboetes heeft ontvangen, maar dat zij hierop geen actie heeft ondernomen. [eiser] maakte veel nieuwe boetes en er was geen geld om die te betalen. [gedaagde 2] liet weten geen contact te hebben opgenomen met de gemeente, de deurwaarder of enig andere instantie. Na de zitting is zij hierop teruggekomen en heeft zij e-mails overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde 2] op 16 februari 2022 telefonisch contact heeft opgenomen met de deurwaarder, nadat [gedaagde 2] een brief had ontvangen van de deurwaarder op 1 februari 2022. [gedaagde 2] heeft tegen de deurwaarder gezegd dat er geen geld beschikbaar was om een betalingsregeling te treffen.
2.36.
[eiser] heeft voldoende aangetoond dat de boetes in september tot en met december 2019 zijn gemaakt. [gedaagde 2] heeft erkend dat zij de boetes heeft ontvangen, maar hierop niet direct actie heeft ondernomen. [gedaagde 2] heeft in februari 2022 contact opgenomen met de deurwaarder, maar uit de brief van de deurwaarder blijkt dat de kosten toen al waren opgelopen, dus dat dit contact te laat kwam. Van de bewindvoerder mocht worden verwacht dat zij, ondanks haar frustraties over het feit dat [eiser] steeds nieuwe boetes maakte, zijn belangen bleef behartigen. [gedaagde 2] had dan ook eerder contact moeten opnemen met de deurwaarder om de (on)mogelijkheid van het treffen van een betalingsregeling te bespreken. Door dat niet te doen is zij tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. [gedaagde 2] is dan ook aansprakelijk voor de incassokosten over de boetes van € 447,51.
Conclusie
2.37.
Het voorgaande betekent dat zowel [handelsnaam 1] als [gedaagde 2] zijn tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder door voor een bepaalde schuld geen contact te onderhouden met de schuldeiser. [handelsnaam 1] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 551,- en [gedaagde 2] tot betaling van een bedrag van € 447,51.
2.38.
[handelsnaam 1] en [gedaagde 2] zijn niet langer de bewindvoerders van [eiser] . [eiser] heeft niet aangevoerd dat hij [handelsnaam 1] en [gedaagde 2] nog andere verwijten maakt die niet in deze procedure aan bod zijn gekomen. Nu de kantonrechter in deze procedure oordeelt over alle tijdens de bewindvoering ontstane schulden, heeft [eiser] geen belang meer bij de gevraagde verklaring voor recht. Deze zal dan ook niet worden gegeven.
Proceskosten
2.39.
[handelsnaam 1] en [gedaagde 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen ieder voor de helft worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- kosten dagvaarding € 133,00
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x € 339,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.032,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [handelsnaam 1] tot betaling van € 551,00,
3.2.
veroordeelt [handelsnaam 1] in de helft van de proceskosten van [eiser] , begroot op € 516,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [handelsnaam 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [handelsnaam 1] ook de kosten van betekening betalen,
3.3.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van € 447,51,
3.4.
veroordeelt [gedaagde 2] in de helft van de proceskosten van [eiser] , begroot op € 516,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde 2] ook de kosten van betekening betalen,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.J. Hamming, kantonrechter, bijgestaan door
mr. Z.S. Lintvelt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2024.

Voetnoten

1.Hof Den Haag, 12 december 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3454 (minjus.nl)