ECLI:NL:RBAMS:2024:4143

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
C/13/750883 / FT RK 24/495
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing faillissementsverzoek wegens gebrek aan pluraliteit van schuldeisers en afzonderlijke vermogens

Op 17 mei 2024 is er een verzoekschrift ingediend ter griffie van de Rechtbank Amsterdam door drie stichtingen: Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Bouw & Infra, en Stichting Aanvullingsfonds Bouw & Infra. Het verzoek strekt tot faillietverklaring van de besloten vennootschap [betrokkene] B.V. Het verzoek is behandeld op zittingen op 25 juni en 9 juli 2024, waarbij mr. I.M.C.A. Reinders Folmer de verzoekers vertegenwoordigde. De gerekestreerde is niet verschenen.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een pluraliteit van schuldeisers, wat vereist is voor een faillissement. Het verzoek is ingediend door drie verschillende rechtspersonen, maar de rechtbank concludeert dat er geen sprake is van afzonderlijke vermogens. De stichtingen sturen gezamenlijk een digitale premiefactuur en het verschuldigde bedrag moet op dezelfde bankrekening worden voldaan. Dit wijst erop dat de entiteiten geen afgescheiden vermogens hebben.

De rechtbank oordeelt dat, ondanks de mogelijke zelfstandige vorderingsrechten van de stichtingen, er onvoldoende bewijs is voor het bestaan van afzonderlijke vermogens. De onderlinge verbondenheid van de schuldeisers en hun vorderingen maakt het onmogelijk om te stellen dat er sprake is van voor de buitenwereld kenbare, afzonderlijke vermogens. Daarom is niet voldaan aan het vereiste van artikel 6 lid 3 van de Faillissementswet (Fw). Het verzoek tot faillietverklaring wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaak-/rekestnummer: C/13/750883 / FT RK 24/495
uitspraakdatum: 10 juli 2024

Afwijzing faillietverklaring

Ter griffie van deze rechtbank is op 17 mei 2024 een verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen van:
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid ,
statutair gevestigd te Amsterdam ,
Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Bouw & Infra ,
gevestigd te Harderwijk ,
en,
Stichting Aanvullingsfonds Bouw & Infra ,
gevestigd te Harderwijk ,
verzoekers,
advocaat mr. S.K. Tuithof.
Het verzoekschrift strekt tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap
[betrokkene] B.V.,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] ,
statutair gevestigd te [adres]
.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 juni en 9 juli 2024. Namens verzoekers is gehoord ter zitting mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, advocaat te Amsterdam. Namens gerekestreerde is niemand verschenen.

Beoordeling

Het faillissement heeft tot doel het vermogen van de schuldenaar onder diens gezamenlijke schuldeisers te verdelen. Dit houdt in ieder geval in dat sprake moet zijn van vorderingen van verschillende (rechts)personen, met ieder een zelfstandig vorderingsrecht, welke vorderingsrechten deel uit maken van afzonderlijke vermogens.
Het onderhavige verzoek is weliswaar aangevraagd door drie verschillende rechtspersonen met (mogelijk) zelfstandige vorderingsrechten, maar er lijkt geen sprake te zijn van afzonderlijke vermogens. Blijkens de stukken bij het verzoek stuurt Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid , mede namens de bedrijfstakeigen regelingen in die sector, aan bedrijven die vallen onder deze regelingen, een digitale premiefactuur voor de drie entiteiten gezamenlijk. Het verschuldigde bedrag dient bovendien op een en dezelfde bankrekening ten name van Stichting Derdengelden APG te worden voldaan, zonder uitsplitsing per entiteit.
Nog los van de vraag of sprake is van zelfstandige vorderingsrechten – of dat ervan moet worden uitgegaan dat deze onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden in die zin, dat als de pensioenverplichting niet van toepassing is ook de overige vorderingen niet ontstaan – kan dus niet gesteld worden dat sprake is van, voor de buitenwereld kenbare, afzonderlijke vermogens.
Nu, gelet op de onderlinge verbondenheid van de schuldeisers en de vorderingen, niet summierlijk is gebleken van het bestaan van een pluraliteit van schuldeisers die mee brengt dat het vermogen van de schuldenaar door de curator over verschillende zelfstandige vermogens verdeeld moet worden, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 6 lid 3 Fw.
Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. de Vos en in raadkamer uitgesproken op 10 juli 2024.