ECLI:NL:RBAMS:2024:4210

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
745051 / HA ZA 24-57
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling voor kluswerkzaamheden in appartement

In deze zaak heeft eiser, een klus- en onderhoudsbedrijf, werkzaamheden uitgevoerd in het appartement van gedaagden op basis van een offerte en aanvullende afspraken. Eiser vordert betaling van een bedrag van € 56.489,39, terwijl gedaagden betwisten dat zij nog een bedrag verschuldigd zijn. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Er is geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen de werkzaamheden die onder de vaste prijsafspraak vielen en de werkzaamheden die op regiebasis zijn uitgevoerd. Eiser heeft niet aangetoond welke werkzaamheden zijn verricht en welke kosten daarmee gemoeid waren. De rechtbank wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van gedaagden, die op € 3.907,00 zijn begroot. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/745051 / HA ZA 24-57
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. I.C.M.C. Henriquez-van de Wetering,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. D.M.R. Janssen.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd en gedaagden worden hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd.
Waar gaat deze zaak over?
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagden] verschillende kluswerkzaamheden uitgevoerd in het appartement van [gedaagden] Partijen zijn verwikkeld geraakt in een geschil over welke werkzaamheden zijn uitgevoerd en voor welke werkzaamheden opdracht is gegeven. [eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] nog een bedrag aan hem moet betalen voor zijn werkzaamheden. [gedaagden] betwist dat hij gehouden is nog een bedrag te betalen. De rechtbank oordeelt dat zij niet kan vaststellen dat [gedaagden] nog een bedrag aan [eiser] moet betalen. De vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 december 2023, met producties,
- de akte overleggen beslagstukken tevens houdende vermeerdering van eis van [eiser] , met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 10 april 2024, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de op 26 april 2024 binnengekomen akte overlegging producties van [eiser] ,
- de op 30 april 2024 binnengekomen akte overlegging producties van [gedaagden] ,
- de mondelinge behandeling van 7 mei 2024 waarvan de zittingsaantekeningen en de door mrs. Henriquez-van De Wetering en Janssen voorgedragen spreekaantekeningen zich in het dossier bevinden.
1.2.
Daarna is bepaald dat vandaag een vonnis wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een klus- en onderhoudsbedrijf genaamd [handelsnaam] .
2.2.
[gedaagden] is eigenaar van een appartement aan de [adres] (hierna: het appartement).
2.3.
In de zomer van 2022 heeft [gedaagden] contact opgenomen met [eiser] voor de uitvoering van schilderwerkzaamheden in het appartement.
2.4.
Op 20 augustus 2022 heeft [eiser] een offerte gemaild aan [gedaagden] [eiser] heeft voor de volgende werkzaamheden de volgende bedragen geoffreerd:
  • het schilderen van het houtwerk op de benedenverdieping: € 3.760,50 inclusief btw,
  • het sauzen van de muren: € 5.613,50 inclusief btw,
  • Pleisterwerk: € 942,85 inclusief btw.
2.5.
In een e-mail van 27 augustus 2022 heeft [gedaagden] de offerte geaccepteerd, met uitzondering van de geoffreerde schilderwerkzaamheden van divers houtwerk op de benedenverdieping van het appartement. Op 28 augustus 2022 heeft [gedaagden] dat gedeelte van de offerte alsnog geaccepteerd.
2.6.
Op 19 september 2022 is [eiser] gestart met de werkzaamheden.
2.7.
Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden hebben partijen afgesproken dat [eiser] de volgende aanvullende werkzaamheden zou uitvoeren tegen de volgende bedragen:
het schilderen van houtwerk op de bovenverdieping voor een bedrag van € 5.995,00 inclusief btw,
het schilderen van de plafonds voor een bedrag van € 2.790,40 inclusief btw,
het schilderen van een deurkozijn in de gang voor een bedrag van € 190,75 inclusief btw,
aanvullend pleisterwerk voor een bedrag van € 2.528,80 inclusief btw,
het aanbrengen van vloerbescherming voor een bedrag van € 187,55 inclusief btw en
het plaatsen van deurknoppen voor een bedrag van € 171,84 inclusief btw.
2.8.
Het totaalbedrag voor de werkzaamheden uit de offerte van 20 augustus 2022 (2.4) en de aanvullende werkzaamheden (2.7) is € 22.181,19.
2.9.
Partijen hebben daarna enige tijd met elkaar gecorrespondeerd over de financiële afwikkeling. [gedaagden] heeft op 24 maart 2023 aan [eiser] laten weten een totaalbedrag van € 21.238,84 te hebben betaald, waarmee volgens hem voor de volledige werkzaamheden was betaald. [eiser] stelde zich op het standpunt dat zijn factuur daarmee niet volledig was betaald en dat hij nog een bedrag tegoed had.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na eisvermeerdering – samengevat – dat [gedaagden] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 56.489,39, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Volgens [eiser] hebben partijen een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gesloten. [eiser] heeft toegelicht dat hij op basis daarvan verschillende werkzaamheden voor [gedaagden] heeft verricht, maar dat [gedaagden] hem daarvoor niet volledig heeft betaald. [eiser] grondt zijn vordering primair op nakoming van de overeenkomst en subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking.
3.3.
Volgens [eiser] hebben partijen in oktober 2022 afgesproken dat [eiser] vanaf dat moment verder zou werken op regiebasis. Hij zou daarbij een uurtarief hanteren van € 35,00. Daarnaast was [gedaagden] de materiaalkosten verschuldigd. Volgens [eiser] zijn de volgende werkzaamheden op regiebasis en tegen voornoemd uurtarief uitgevoerd:
1) het verwijderen van oude verflagen
2) het opnieuw schilderen van houtwerk na beschadiging door derden
3) het opnieuw schilderen in de keuken vanwege een gewijzigde verfkeuze
4) het bevestigen van sierplinten op plafonds
5) het dicht maken van een gangkast, het plaatsen van planken in die kast en het verven daarvan,
6) het leveren en monteren van nieuwe handgrepen voor de deuren
7) het demonteren en opnieuw monteren van radiatoren en het schilderen daarvan
8) het afhalen en later opnieuw ophangen van gordijnen en lampen en
9) het verwerken van kabels in muren
10) het uitvoeren van diverse reparaties aan muren en houtwerk
11) het afdekken van nieuwe vloeren
12) verhuizen
13) het verplaatsen van de inboedel.
3.4.
De door [eiser] gevorderde hoofdsom van € 56.489,39 is als volgt opgebouwd:
a. a) uren ingeschakelde werklui € 28.356,25
b) eigen uren € 28.000,00
c) pleisterwerk € 2.320,00
d) 9% btw over de onder a tot en met c vermelde werkzaamheden € 5.280,00
e) materialen € 11.079,00
f) parkeerkosten € 141,14
g) hardware € 171,84
h) brandstofkosten
€ 2.380,00 +
subtotaal € 77.728,23
reeds betaald
€ 21.238,84 -
totaal € 56.489,39
3.5.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.6.
In het kader van zijn verweer heeft [gedaagden] – samengevat – het volgende aangevoerd. [gedaagden] betwist dat hij gehouden is het door [eiser] gevorderde bedrag te betalen. [gedaagden] bestrijdt dat partijen een regieafspraak hebben gemaakt. Over de gestelde aanvullende werkzaamheden heeft [gedaagden] verder aangevoerd dat [eiser] de hiervoor in 3.3 onder 2, 3, 4, 5, 10 en 12 genoemde werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. De hiervoor in 3.3 onder 6, 7, 8, 9, 11 en 13 genoemde werkzaamheden heeft [eiser] weliswaar uitgevoerd, maar dat betroffen volgens [gedaagden] werkzaamheden die ofwel al tot de oorspronkelijke afspraak behoorden ofwel niet waren afgesproken. Met betrekking tot het verwijderen van de oude verflagen (nummer 1 in 3.3) licht [gedaagden] toe dat hiermee nooit is ingestemd, zodat hij daarvoor geen betaling verschuldigd is. Daarnaast licht [gedaagden] toe dat al zou wel toestemming zijn verleend voor het afbranden van de verflagen, deze toestemming niet zonder meer toestemming tot prijsverhoging impliceert. [gedaagden] voert verder aan dat [eiser] niet heeft gesteld hoeveel uren hij per gestelde werkzaamheid in rekening brengt en hoeveel materiaalkosten hij daarvoor heeft gemaakt. [eiser] legt ook geen bewijsstukken over waaruit blijkt dat de gestelde uren en kosten zijn gemaakt.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft werkzaamheden verricht in het appartement van [gedaagden] heeft hiervoor een bedrag van € 21.238,84 betaald, maar [eiser] meent dat [gedaagden] nog een bedrag van € 56.489,39 verschuldigd is. De rechtbank komt tot het oordeel dat [eiser] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd en zal die daarom afwijzen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.2.
[eiser] moet stellen en onderbouwen dat hij nog recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag van € 56.489,39.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat een deel van het door [eiser] uitgevoerde werk heeft plaatsgevonden op basis van een vaste prijsafspraak. De werkzaamheden die zijn genoemd in de offerte van 20 augustus 2022 zijn uitgevoerd voor een bedrag van € 10.316,85. De aanvullende werkzaamheden, opgenomen in overweging 2.7, zijn uitgevoerd voor een bedrag van € 11.864,34.
4.4.
In zijn vordering gaat [eiser] ten onrechte aan dit vaststaande gegeven voorbij. [eiser] vordert betaling van alle uren die hij stelt dat hijzelf en de door hem ingeschakelde derden voor [gedaagden] hebben gewerkt, tegen een uurtarief van € 35,- per uur. Daarnaast vordert hij betaling van alle materiaalkosten, parkeerkosten, kosten voor hardware en brandstofkosten die hij stelt te hebben gemaakt voor dit project. De vordering van [eiser] is daarmee opgebouwd alsof alle door hem gestelde werkzaamheden op regiebasis zijn uitgevoerd. Nog los van de vraag of partijen een regieafspraak hebben gemaakt, staat tussen partijen vast dat zij voor een deel van de werkzaamheden prijsafspraken (een vaste aanneemsom) hebben gemaakt. In de vordering wordt daarmee ten onrechte geen rekening gehouden. Gelet op de overeengekomen vaste aanneemsom, had [eiser] in ieder geval duidelijk moeten maken welke werkzaamheden daarin zijn begrepen en welke onder de door hem gestelde regieafspraak vallen. Dat heeft hij niet gedaan. Het is daarom ook niet mogelijk om het bedrag van € 21.238,84 dat conform de vaste aanneemsom is betaald op de vordering in mindering te brengen. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat het gevorderde bedrag van € 56.489,39 niet toewijsbaar is.
4.5.
Ook overigens kan de rechtbank niet beoordelen of [gedaagden] nog een bedrag aan [eiser] is verschuldigd, laat staan welk bedrag. [gedaagden] heeft de verschuldigdheid van het door [eiser] gevorderde bedrag gemotiveerd betwist door aan te voeren dat werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, dat werkzaamheden vielen onder de vaste prijsafspraak dan wel dat geen opdracht is gegeven voor werkzaamheden. Gelet daarop had het ook op de weg van [eiser] gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen door onder meer inzichtelijk te maken voor welke werkzaamheden hij opdracht heeft gekregen, wanneer die werkzaamheden zijn uitgevoerd, hoeveel uren hij aan welke werkzaamheden heeft besteed en welke materiaalkosten met welke werkzaamheden gemoeid waren. [eiser] had hiertoe bijvoorbeeld zijn projectadministratie en urenspecificaties kunnen overleggen, zodat een duidelijk onderscheid had bestaan tussen de uren en kosten die zijn besteed aan de oorspronkelijk overeengekomen werkzaamheden (met een vaste prijsafspraak/aanneemsom) en de uren en kosten die zijn besteed aan de gestelde extra werkzaamheden. Dit alles heeft [eiser] niet gedaan. De reden hiervoor is mede dat hij niet over een dergelijke projectadministratie beschikt. Dat komt echter voor zijn rekening en risico. Zonder deze onderbouwing is er onvoldoende aanknopingspunt om [gedaagden] te veroordelen tot betaling.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] ook onvoldoende onderbouwd dat [gedaagden] ongerechtvaardigd is verrijkt, dat [eiser] daardoor schade lijdt en dat [gedaagden] die schade moet vergoeden.
4.7.
Dit leidt tot de conclusie dat [eiser] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen. Gelet op deze uitkomst behoeft hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht geen bespreking.
4.8.
[eiser] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van [gedaagden] betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten x tarief IV: € 1.214,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.907,00
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.10.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen ook moeten worden uitgevoerd als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld en zolang daarop niet anders is beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 3.907,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem, rechter, bijgestaan door mr. J.D. Tameris, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.